Van alle lichamen die vanavond op de voorgrond treden, heb ik het grootste. Ik vind het vaak een opluchting om de zwaarste persoon in de kamer te zijn, dan weet ik waar ik sta binnen mijn zelfbedachte hiërarchie. Ik bedoel maar, het is mijn meest definiërende kenmerk: ik heb het grootste lichaam hier. Iemand heeft de opvallendste neus, iemand schreef de langste tekst en ik heb het grootste lichaam. Dat is altijd al zo geweest. Ik heb me er al heel vaak van proberen ontdoen, van mijn meest definiërende kenmerk. Ik wou mijn lichaam doen krimpen, smelten, gladstrijken. Ik wou het overstijgen met mijn interesses en talenten.
Als kind beschouwde ik het als een harnas, iets wat op een dag van mijn schouders zou afglijden. Het melkwitte vlees zou dan in een hoopje op de grond vallen en mijn ware ik zou er vervolgens uitstappen. Ik was er vroeger van overtuigd dat er een dun meisje in mij woonde. Een misbegrepen, dun meisje in een vlezig maatpak.
Tot ik het pak effectief van me afwierp. Niet in één keer, zoals ik had gedroomd, maar cel per cel gedurende 12 maanden. Wist u dat we vet niet echt verbranden, maar grotendeels uitademen? Iedere keer wanneer we uitademen, blazen we milligrammen vet de lucht in. Na een jaar van puffen en zwoegen, had ik op die manier 24 kilogram uitgeademd. Poef — weg. Ik was niet langer het grootste lichaam in de kamer. Wanneer ik dan ergens binnenwandelde, had ik een nieuwe rol. Niet de rol van het grootste lichaam in de kamer, maar een rol die ik nog niet kende. Het is een misverstand dat dikke mensen zich onzichtbaar voelen. Wij zijn extra zichtbaar en ons daar volledig van bewust. In het verleden was ik gewend geraakt aan het opnemen van zoveel plaats. Ik had zelfs elegante technieken ontwikkeld om me die plaats eigen te maken. Ik droeg mijn lichaam met een vaak geveinsde trots. Maar dit nieuwe lichaam, 24kg lichter, waarvan ik de vorm nog niet helemaal kende, droeg ik met ongemak. En het viel niet eens op. Ik was voor het eerst onzichtbaar. Ik loste op.
Als peuter, vers uit de pampers, vertikte ik het om naar het grote toilet te gaan. Ik hield mijn stoelgang dagenlang op tot ik kronkelde van de pijn. Dokters werden opgetrommeld, check-ups uitgevoerd. Ik was kennelijk kerngezond, maar maakte mezelf herhaaldelijk ziek van constipatie. Na enkele sessies met een kinderpsycholoog, ging men er van uit dat ik walgde van uitwerpselen. Zoiets vies paste niet binnen het perfecte plaatje dat ik van mezelf had. En zo moest ik een tijdlang wekelijks een drol uit klei kneden en koosnaampjes verzinnen voor mijn intieme delen. In combinatie met een occasionele laxatief, overwon ik langzaamaan mijn vrees voor het grote toilet. Ik had er ondertussen eigenlijk al jaren niet meer aan gedacht. Maar recent leerde ik dat er binnen de psychoanalyse een verklaring bestaat voor deze specifieke kinderkwaal. Jacques Lacan stelt dat het gaat om een eerste existentiële angst: het verlies van het zelf. Wanneer een kind voor het eerst op het potje gaat, is dat het eerste afscheid van een stuk van zichzelf. Ik vertelde het aan een vriendin die in een crèche werkt en zij was niet verbaasd. Zij nam dat afscheid altijd al heel letterlijk. Dan boog ze zich over het potje en zwaaide ze samen met de peuter in kwestie naar de drol vooraleer ze die in het toilet wierp. Er is dus helemaal geen sprake van walging, maar wel van een verlies, een afscheid. En misschien kon ik dat als klein kind niet aan. Misschien wou ik mezelf samen houden, was ik bang om uit elkaar te vallen.
16 jaar later was ik niet langer het zwaarste lichaam in de kamer. Ik woonde in een obesitaskliniek en mijn verblijf kwam tot een einde. Als bekroning van al mijn harde werk, had mijn diëtiste iets bijzonders in petto. Ze hees me in een grote katoenen jas. Aan de buitenkant van de jas waren overal even grote zakken bevestigd, zelfs op de mouwen en op de achterkant. In een doos naast ons lagen er zeker 40 pakken bloem. Ze plaatste een pak van 1kg in een zak ter hoogte van mijn middel, het paste perfect. “Eén,” zei de diëtiste terwijl ze me in de ogen keek. “Nog 23 te gaan.” Zo telde ze verder, terwijl ze de pakken bloem lukraak verdeelde over de jaszakken. Na 9 kilogram begon ik te wankelen en moest ik grijpen naar de rand van een stoel. Na 15 kilogram verloor ik mijn evenwicht en viel ik op de grond.
Na mijn val in de volgestouwde katoenen jas krabbelde ik geschrokken recht en trok ik het snel weer uit. Ik herinner me de aanblik van het bleke hoopje katoen op de grond. Het zag er bijna uit zoals ik mijn afgeworpen vlezige harnas had voorgesteld, toen ik me nog een dun en misbegrepen meisje voelde. Ondertussen ben ik alles weer bijgekomen. Langzaamaan, ook niet rechtlijnig. En soms, op een roltrap of tijdens een banale wandeling, vraag ik me af waar de pakken bloem nu zitten. Ik viel destijds om omdat het gewicht zo plots en ongelijk verdeeld werd, maar nu kleeft het aan mijn beenderen en heeft het zich perfect symmetrisch verdeeld over mijn gestel.
Ik draag opnieuw het vleesgeworden maatpak. Nee, ik bén het vleesgeworden maatpak. Want blijkbaar ben ik mezelf niet meer eens ik uit het pak stap. Het dunne meisje in het harnas bestaat niet. Ik was altijd al een dik meisje.
Laatst nog lag ik op een massagetafel. De masseuse duwde in mijn rug en kneedde mijn schouders. “Ongelofelijk,” mompelde ze. “Jij hebt geen barrières”. Bij de meeste mensen moet ze eerst bepaalde blokkades opspeuren en loswringen, maar ze duwde gewoon door mij heen. Goed, maar ook gevaarlijk, legde ze uit. Alles komt ongefilterd bij jou binnen. Barrières verkrampen de spieren maar ze houden bepaalde prikkels ook buiten, jij slorpt ze allemaal op. Dat kan vermoeiend zijn, verpletterend zelfs. Terwijl ze verder aan me werkte voelde ik mijn lichaam zachtjes meedeinen. Het was heerlijk om me daar aan over te geven, wiegend op de massagetafel.
Ik heb de ongelukkige gewoonte om mijn lichaam met woorden te bewerken. Dan denk ik er zo lang en hard over na tot ik er bijna van overtuigd ben dat ik geen lichaam meer heb. Onder de zachte druk van de masseuse word ik heel even één en al vlees. En ik besef: dit is beter.
Foto: FAAR Festival.