De frustratie is groot | Segregatie in Parijs: THEORIE EN PRAKTIJK
Met hun armoede, werkloosheid en criminaliteit zijn de banlieues het probleemkind van Parijs. Soms overwint een inwoner zijn achterstandspositie, vaker werken negatieve stereotypen als self-fulfulling prophecies. Filosoof Elizabeth Anderson waarschuwt voor de gevolgen van de extreme segregatie, maar niet iedereen heeft vertrouwen in de oplossingen die zij voorstelt.
VERSTOPT TUSSEN de grijze flats van Noord-Parijs bakt Anis Bouabsa zijn stokbrood. De onopvallende aanblik van zijn bakkerswinkel doet het niet vermoeden, maar vanaf deze stoep reed elke ochtend een busje naar Palais de l'Élysée om oud-president Nicolas Sarkozy en zijn vrouw Carla Bruni van ontbijt te voorzien. Voor de deur van de bakkerij staan, op een klaarlichte dag in juli, jongens met capuchons over hun hoofd getrokken vuurwerk af te steken. De explosies echoën tussen de gebouwen. Op de ramen van de bakkerij staat in grote letters dat Bouabsa in 2008 de Grand Prix de la Baguette de la Ville de Paris won. De jury bevond zijn stokbroden perfect; de korst krokant, de binnenkant stralend wit en als je in het brood kneep, sprong het precies terug in zijn oorspronkelijke vorm. De kranten stonden er bol van. Een zoon van Tunesische immigranten, die opgroeide in de gesegregeerde banlieue Saint-Denis, wordt uitgeroepen tot de beste bakker. En deze parel ligt verborgen in het uiterste puntje van het 18e arrondissement, daar waar de blanke Parijzenaar nooit komt.
Het succes van Bouabsa staat lijnrecht tegenover de argumentatie van filosoof Elizabeth Anderson. In haar veelgeprezen boek The Imperative of Integration betoogt zij dat segregatie de gelijkheid tussen de burgers van een maatschappij ondermijnt, en daarmee de democratie. Zonder voldoende 'interraciaal contact' is een democratische cultuur, waarin alle burgers daadwerkelijk op voet van gelijkheid met elkaar omgaan, onmogelijk. Dat is onacceptabel, schrijft Anderson, want zonder deze cultuur faalt een democratie in haar belofte dat alle burgers even gelijk en vrij zijn. Anders gezegd, als een samenleving gesegregeerd is treedt er een ongemak op tussen de gesplitste groepen. Dat ongemak is deels psychologisch te verklaren; de mens houdt nu eenmaal graag het onbekende buiten de deur. Daarom moeten individuen uit verschillende groepen met elkaar geconfronteerd worden - en precies dit gebeurt te weinig in een gesegregeerde samenleving. Het resultaat is een democratie die stroef loopt, omdat de (weinige) contactmomenten die plaatsvinden tussen de gesplitste groepen ongemakkelijk zijn. Deze vervreemding start onbewust en onschuldig, maar spreidt zich als een olievlek uit over vele sociale domeinen. Op deze manier leidt segregatie tot een maatschappij waarin niet iedereen gelijke kansen heeft; eentje waarin banlieue-jongeren als Bouabsa het moeilijk hebben. Om een voorbeeld te noemen: als werkgevers tijdens hun jeugd weinig mensen met een donkere huidskleur hebben gezien - en daarna op de universiteit en op de werkvloer ook niet - dan zullen zij hen, grotendeels onderbewust, minder snel uitkiezen tijdens sollicitatiegesprekken. Anderson richt zich op de politiek filosofische implicaties van de getto's in Amerika. Ze concludeert dat de kiem van sociale ongelijkheid, discriminatie en slecht functionerende democratische instituties ligt in een splitsing in de bevolking langs een culturele of raciale lijn.
GAAT DE THEORIE van Anderson ook op voor Parijs? Die vraag dringt zich op tijdens een wandeling door de voorstad Saint-Denis, berucht om zijn armoede en straatterreur. Vrijwel nergens is de segregatie zo sterk als hier; op straat zijn nauwelijks witte gezichten te zien. Volgens Eric Roux, culinair journalist, toont de winst van Bouabsa dat er weinig aan de hand is. 'Hij is geprezen omdat hij de perfecte baguette bakt, hét archetype van Frankrijk - waarmee hij meer Frans wordt dan de Fransen', schreef hij. 'Ons model impliceert het oplossen van alle verschillen.' De uitspraak van Roux is exemplarisch voor het vertrouwen van de Fransen in hun integratiebeleid dat is gebaseerd op republikeinse beginselen. De wortels van het landsmotto liberté, égalité, fraternité reiken zelfs zo diep, dat geen enkel onderscheid op basis van ras, klasse of etniciteit is toegestaan, ook niet voor statistieken. Hierdoor hebben wetenschappers en politici nauwelijks cijfers over de situatie van de immigranten in de voorsteden van Parijs. Toch stelt filosoof Patrick Savidan dat er geen gelijke kansen bestaan in Frankrijk. Hij wijst naar de weinige statistieken die wel voorhanden zijn, waaruit blijkt dat zowel de werkloosheid als criminaliteit in de banlieues torenhoog is. 'De situatie wordt er alleen maar slechter op', zegt Savidan. 'De overwinning van Bouabsa is een uitzondering op de regel.'
De gemiddelde Parijzenaar peinst er dan ook niet over om naar een zwarte banlieue te gaan. 'Daar komen ze met stokken achter je aan,' wordt gezegd. Ce n'est pas Paris. Het enige dat in het centrum bekend is over de voorsteden is wat de media erover verslaan: een aaneenrijging van nieuwsberichten over bedreigde leraren, brandstichtingen en groepsverkrachtingen. Niet bepaald aantrekkelijke visitekaartjes. En de andere kant op lijkt het gevoel van afstand niet minder te zijn. In haar boek Kiffe Kiffe demain beschrijft Faïza Guène, opgegroeid in Saint-Denis, het leven van een puber in een voorstad van Parijs. Doria, de vijftienjarige hoofdpersoon van het boek, besluit in een vakantie met haar analfabete moeder naar de Eiffeltoren te gaan kijken. Al twintig jaar woont haar moeder in een Parijse banlieue, maar nog nooit heeft ze de metro tot aan de Seine genomen. Schertsend omschrijft haar puberdochter de scheiding tussen zwart en wit Parijs als 'erger dan de Berlijnse muur'. Op de middelbare school van Doria heerst een sfeer van moedeloosheid. 'Het is net alsof de meesten denken dat niets meer verschil zal maken en dat we sowieso de lul zijn', concludeert Doria. Guène toont in haar boek de teleurstelling die al jaren heerst in de banlieues - ook nu.