Elke dag een stapel lekkere boterhammen
Ik moest gistermiddag opeens lachen om het idee dat ik vandaag een diverse literatuurbenadering zou bepleiten. Voor mij is de Nederlandse literatuur per definitie divers, want hij is altijd anders geweest dan ik. En zelfs al was hij overwegend mannelijk, en volkomen wit – ik heb altijd van de literatuur gehouden. Dit is namelijk eigen aan de literatuur: ze raakt de mensen die ervoor open staan om geraakt te worden.
De liefde begon bij mij met de jeugdboekenserie ‘De Vijf’ van de Britse schrijver Enid Blyton. Een achteraf gezien nogal moralistische reeks over vier kinderen en een hond die op avontuur gaan. Het waren boeken die ik verslond, misschien wel dankzij de talrijke beschrijvingen van gedekte tafels en dampende schotels met groene erwten en romige boter en gevulde jachtschalen, die me tot de conclusie brachten dat Britten minstens zoveel van eten moesten houden als Surinamers.
Op de middelbare school las ik De avonden en De aanslag en spon op die manier weer nieuwe contexten rondom de Tweede Wereldoorlog. Mulisch was mijn favoriete schrijver, niet vanwege de rol van het joods-zijn en de oorlog in zijn werk, maar wel vanwege de volheid van zijn boeken en het magische dat er altijd in school.
Weer later raakte ik gefascineerd door Nabokov. Zijn personage P’nin zag ik als een verstrooide grootvader die ik in mijn buurt had willen hebben. Ik hield van de helderheid van Philip Roth, en raakte ontroerd door de gedichten van Menno Wigman.