Er zijn wat nadere bepalingen: er moet niet alleen sprake zijn van levensgevaar, maar van een ogenblikkelijk levensgevaar. Bij het verlenen van de hulp moet de hulpgever zelf geen gevaar lopen. En de straf wordt alleen opgelegd als de hulpbehoevende daadwerkelijk omkwam.
Maar waar het op neerkomt, is dat het bij wet verboden is door te lopen, terwijl iemand om hulp roept. Het is verboden de hulpbehoevende te negeren. Het is verboden de andere kant op te kijken.
De wet is vooral bedacht en toegepast voor drenkelingen, wat gezien de vele sloten en plassen in Nederland wel begrijpelijk is. Maar er staat niet dat het uitsluitend gaat om drenkelingen. Het gaat om iedereen die in ogenblikkelijk levensgevaar verkeert.
Ik was een keer in India, in de deelstaat Gujarat. Een week eerder was een treinwagon met hindoepelgrims op een station van Gujarat in brand gevlogen, of gestoken. De hindoes hadden luidkeels hindoeliederen zitten zingen, en het station was in een wijk waar overwegend moslims woonden. Zoiets gaat op een bepaald moment fout. Alle pelgrims kwamen om, een stuk of achtenvijftig.
De hindoes in de rest van Gujarat waren zo furieus, dat ze hele pogroms ondernamen. Honderden en honderden moslims werden gemolesteerd, mishandeld of vermoord. Toen ik er aankwam, in de hoofdstad Ahmedabad, stonden nog gebouwen en auto’s te smeulen. Na een bericht dat er iets gaande was bij het cricketstadion in een buitenwijk ging ik erop af.
Ik deed zulke dingen niet graag. Meestal ging ik terug naar mijn hotelkamer en deed de televisie aan. De camerajongens en –meisjes van India waren altijd sneller ter plaatse en drongen door tot de voorste rijen. Ze waren voor de duvel niet bang. Maar dit keer ging ik zelf op pad.
Er was ergens een brand, ik zag rook, en daar omheen misschien wel duizend mensen. Hier zou de brandweer niet snel bij kunnen. Ik ook niet. Dus ging ik het lege stadion in en klom naar de hogere tribunes, vanwaar ik over de muur kon kijken naar de brand. Inderdaad, er stond een huis in brand. De cameraploegen waren er al en filmden de vlammen. Niemand probeerde het vuur te doven. Men keek toe. Plotseling hoorde ik krijsen. Het was een lange en schrille kreet, je kon niet uitmaken of die werd geuit door een man, een vrouw of een kind.
Mijn God, er was nog iemand in het brandende huis. En die persoon kon er niet uit. Niemand hielp. Opnieuw dat gekrijs dat door merg en been ging, en toen zag ik wat ik nooit zou hebben gezien als ik naar mijn hotelkamer was gegaan om de televisiebeelden te beschrijven. Om de cameramensen heen stonden de toeschouwers te lachen.
Geen luide lach, het was niet alsof ze een goede grap hadden gehoord. Ze lachten zoals je lacht als je een gek tafereel op straat meemaakt. Meer gniffelen dan echt lachen. Het schokte me diep. Nooit eerder had ik zoiets meegemaakt. Ik had in mijn tijd als correspondent in India mensen zien sterven, huizen zien instorten na aardbevingen, lijken uit het puin zien halen; maar nooit eerder had ik lachende toeschouwers gezien.
Ik wou dat India een wet had als het Nederlandse artikel 450. Alle omstanders bij het cricketstadion in Gujarat hadden geweigerd hulp te bieden aan de hulpbehoevenden. En de strafmaat zou flink moeten worden verhoogd, omdat de omstanders hadden gelachen. Geen medeleven tonen is één ding. Maar het tonen van haat, daar horen wat mij betreft andere hechtenistermijnen bij dan drie maanden.
In 1988 maakte Jonathan Kaplan de film The Accused, over een meisje dat door meerdere mannen in een Amerikaanse bar werd verkracht, onder luid gejuich van andere barbezoekers. In de film gingen de werkelijke verkrachters vrijuit, dankzij een dure advocaat die uitlokking door de vrouw opvoerde in zijn verdediging van de verkrachters. Nu was in feite het slachtoffer gestraft, bedacht de aanklager, waarop zij het omkeerde: als uitlokking kennelijk strafbaar is, dan aanmoediging eveneens. En ze sleepte de omstanders in de bar voor het gerecht. Het is het principe van Artikel 450.
Artikel 450 is zo’n bijzondere vorm van beschaving, dat ik die graag uitgebreid zou willen zien. En ik denk dan niet alleen dat aanmoediging of uitlachen en andere uitingen van sadisme zwaarder zouden moeten worden bestraft; ik denk dat lichtere vormen dan ‘ogenblikkelijk levensgevaar’ in aanmerking moeten komen voor een oordeel van de rechter.
Het niet bieden van hulp bij acuut gevaar is overduidelijk onbeschaafd en barbaars. Maar hoe zit het met bijvoorbeeld mishandeling? Het wordt zo nu en dan in kranten besproken in gevallen van ‘zinloos geweld’, maar de overheid adviseert in zulke situaties niet zelf in te grijpen, omdat de hulpgever ook slachtoffer kan worden. Blijf in de buurt, is het advies, en bel de politie. Maar als je toch nonchalant doorwandelt, is daar geen sanctie op.
We kunnen verder gaan dan lichamelijke mishandeling. Hoe zit het met geestelijke mishandeling? Hoe zit het met vernedering en belediging? Het kwetsen van iemands eigenwaarde? Als je dat ziet gebeuren, mag je dan ongestraft doorlopen? Mag je doen alsof het je niet aangaat? Mag je wegkijken en doen alsof het niet jouw zaak is?
Binnen de huidige stand van de wetgeving wel. En dat is onjuist. Wegkijken is altijd onbeschaafd, ook als het slachtoffer niet bezig is te verdrinken, niet wordt verkracht en niet lijfelijk wordt mishandeld. Als iemand wordt getreiterd en gesard, is die persoon net zozeer slachtoffer van ‘geweld’. Vernedering is een vorm van niet-lichamelijk geweld. En het is bovendien wel jouw zaak als iemand wordt beledigd: de beschaving is namelijk jouw zaak. Mijn zaak. Ieders zaak. Wie beschavingsregels overtreedt, kwetst iedereen die de beschaving in stand wil houden.
Passief toezien is een zeer bijzondere vorm van medeplichtigheid, daar wezen filosofen als Hannah Arendt al op, toen ze het over de passieve burgers in de oorlog hadden. Niet alleen de hoogst verantwoordelijke voor de deportatie van de Joden was schuldig. Maar ook de ambtenaren die de transporten planden. En de machinisten van de treinlocomotieven. En de omstanders die toekeken, terwijl de Joden in de wagons werden geduwd. Niet alleen de hoogst verantwoordelijke is schuldig, ook de laagst verantwoordelijke, die naliet hulp te bieden. Die naliet de beschaving in stand te houden. Ik stel Artikel 450-B voor: wegkijken in geval van nood is strafbaar.
Anil Ramdas presenteerde in het najaar van 2010 het VPRO-programma ZOZ. Eerder presenteerde hij voor dezelfde omroep het mediakritische programma Het Blauwe Licht. Hij was correspondent voor NRC Handelsblad. Zijn boek, Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle, verscheen in 2009. Anil Ramdas reflecteerde op vraag van deBuren maandelijks op diversiteit, politiek en media.