Schrijfresidentie Parijs 2016

Anderzijds: denken over verschil

door Nikki Dekker

Datum 1 december 2016
Door
Nikki Dekker

Nikki Dekker ging in 2016 mee op schrijfresidentie in Parijs en zocht er naar de vrouw en de ander: 'enerzijds wordt je tot vrouw gemaakt, anderzijds achtervolgt het je, vanaf je geboorte, een leven lang.'

Anderzijds 

denken over verschil 

Een uitgemergelde, op sterven na dode kitten wordt op straat gevonden. Iemand neemt haar mee naar huis, waar al drie husky’s (van die mooie sneeuwhonden met felblauwe ogen) wonen. Een van de honden ontfermt zich over de kitten, alsof ze haar moeder is (of ze ook melk geeft, weet ik niet). De eerste nacht liggen ze bij elkaar, elke daaropvolgende nacht ook. De kitten overleeft. 
Een paar jaar later gaat ze viral. Op foto’s zit ze tussen de husky’s, even rechtop als haar ‘familie’, met de wijd opengesperde ogen van dat ras. Ze kijkt opgewekt zoals een hond opgewekt kijkt, met een open, bijna maniakaal vrolijke blik. Op een andere foto zie je haar liggen op de ogenschijnlijk koude tegels van een keukenvloer (in de regel ligt een kat enkel op warme oppervlakken), in het midden van de ruimte (in de regel zitten katten in een hoek, op een verhoging, vanwaar zij hun territorium kunnen overzien), op haar zij, met de poten voor zich uitgestrekt. Ze loopt aan de riem zoals honden dat doen, ze zit in de sneeuw zoals honden dat doen, ze wandelt over het strand, en steekt haar kop boven de rand van de fietsmand zoals honden dat doen. Is dit een kat of een hond? 

   1. De ander 

Ik zoek een manier waarop we naast elkaar kunnen staan, zien dat we anders zijn, en desondanks [daardoor] elkaar kunnen begrijpen. Ken je de allegorie van de blinde wetenschappers die een olifant bevoelen? Dat beeld wordt altijd gebruikt om de beperkingen van elk perspectief aan te tonen, maar niemand vertelt erbij of de wetenschappers na afloop met een drankje napraatten of ze elkaar vertelden wat ze voelden, en zo alsnog tot een volledig beeld van de olifant kwamen. Konden ze elk stukje van het dier samenvoegen, de ervaring van de ander voor waarheid zien? Het lijkt me moeilijk, bijna onmogelijk, om een andere positie in te nemen. Bomen kappen, touw weven, planken zagen, spijkers kopen – een brug is niet zomaar gebouwd. Zelfs als ik er de tijd voor heb, lukt het me niet. Soms kun je beter zwemmen. 
Dan zeg jij, ‘Het is hier net Game of Thrones.’  
Dan antwoord ik, ‘I would burn cities to the ground.’  
Het duurt maar kort. Heel even hebben we het over hetzelfde. Maar hetzelfde is te klein geworden; we passen er niet in. Elke vage gedachte die woorden krijgt, krimpt ineen tot een anekdote die mij presenteert en dat beeld wil verkopen. We zien elkaar staan. Ik vind dat leuk. We zien dat we anders zijn. Jij vindt dat leuk. We zijn een pak kaarten dat door elkaar is geschud. Wij vinden dit leuk. Retweet. Herhaling van zetten. 

Tijden veranderen. Wij veranderen. Als ik nu Simone de Beauvoir zou spelen, met boek in een café neerzetel en lees, is er niemand die op me af stapt en zegt: ‘Ik ken dat niet. Vertel me erover.’ 

Laat me iets vertellen over mijn stuk olifant. Ik ben met een groepje in Parijs, het is de dag van de Gay Pride. ‘Mooi hè,’ zeggen we, terwijl we langs de Seine lopen, onze ogen laten gaan over majestueuze paleizen. We lopen daar niet zomaar; we marcheren voor het recht om lief te hebben (hand in hand lopen, kinderen baren, samen leven). Hoe meer we van elkaar houden, hoe meer we houden van de stad. Maar het marmer geeft niets om de mensen. Ze dringt haar rijkdom aan de mensen op maar deelt haar niet. Wij mogen hierin rondlopen, ernaar kijken, er tot op zekere hoogte van genieten, maar zij zal nooit van ons zijn. De stad is gebouwd op mensenlevens, maar voor diezelfde mensen wil het niet meer worden dan een decor. Ik vraag me af hoe het decor zoveel waard is geworden, dat ik bereid ben €5 neer te tellen voor een kop thee.  

Als ik me vreemd voel in mijn thuis, ben ik dan nog thuis?  

In 1970 plaatste een groep vrouwen een bloemenkrans onder de Arc de Triomf, opgedragen aan de onbekende soldaat – en zijn nog onbekendere echtgenote. Het was een klein gebaar, zelfs wat burgerlijk: de bloemen, het huwelijk, de ceremonie, het staat ver af van de blote borsten van Femen. Maar ook deze vrouwen werden onmiddellijk gearresteerd. ‘Zelfs de meest onderdrukte man heeft nog iemand anders die hij kan onderdrukken,’ zeiden ze. ‘Zijn vrouw.’  
De belangrijkste nationale helden van Parijs liggen begraven in het Pantheon. Pas in 1996 werd de eerste vrouw op grond van haar verdiensten bijgelegd, Marie Curie, en nog altijd staat er in kapitalen boven de ingang: AUX GRANDS HOMMES LA PATRIE RECONNAISSANTE.(1) 

Voor iedereen is een plek te vinden waar hij (niet) past, iedereen kent een land waar zij de taal (niet) spreekt. Het Franse jarenzeventigfeminisme richtte zich hierop: verschil. Het draaide er niet om de vrouw gelijk te stellen aan de man; ze moest verheven worden met haar eigen waarden, haar eigen identiteit. Deze theorie ging er vanuit dat er een bepaalde vrouwelijke essentie bestaat, dat je wel degelijk als vrouw geboren wordt. Een gegeven dat mettertijd taboe is geworden. Wat betekent het vandaag de dag nog om vrouw te zijn? Het lijkt een vraag naar iets wat niet bestaat, of tenminste naar de bekende weg. Maar de bekende weg splitst zich halverwege: enerzijds wordt je tot vrouw gemaakt,(2) anderzijds achtervolgt het je, vanaf je geboorte, een leven lang.  

   2. De spiegel  

Ik heb mijn vrouwelijkheid verfoeid, verscheurd, vertrapt en verbrand, maar ik kwam er niet vanaf; zodra ik me omkeerde roerde ze zich in mijn ribbenkast, klom langs de weerhaken van mijn ruggengraat omhoog en nestelde zich in mijn hoofd. M/V is vele malen omvattender en ongrijpbaarder dan een geslachtsdeel of een kledingstuk, een meerkeuzevraag of een kus. Ik voel me thuis in mijn vrouw zijn, maar kan dat gevoel niet thuis brengen. 

Dit is wat we vandaag de dag graag beweren: gender is een sociaal construct;(3) een cultureel verzinsel, een manier om je te gedragen en verder niets. Het is een idee dat, onbewust, precies in deze tijd past. Alles is immers een eigen keuze: je geluk, je liefde, je persoonlijkheid. We zijn zelf verantwoordelijk voor wat ons overkomt. We nemen deze onwaarheden aan als bakstenen waarmee we een levensweg kunnen plaveien – maar we zien niet dat de stenen zich om ons heen verzamelen, zich mettertijd opeenstapelen tot een muur die ons aan alle kanten omringd, waar we niet meer voorbij kunnen kijken. Alles wat ons raakt, waarin we ons weerspiegeld zien, is cultuur. En cultuur is een keuze: als het je niet bevalt, zoek je maar een andere. Als jij je buitengesloten voelt door dat Pantheon ‘voor grootse mannen’, dan kijk je er toch niet naar? Het is 2016, de wereld deelt zich in duizenden. Vind een ander. Ga hier weg. 

I will never feel as free as you do, I will never feel as at home in the world,  
I will never feel as at home in my own skin.(4) 

Het is niet meer mogelijk om te leven in het Parijs van 1970. Het internet, dat overal doorheen sijpelt, kost niet alleen tijd (de helft van mijn werkdag gaat op aan het schoolplein dat sociale media heet), maar versmalt die tijd bovendien (er is te weinig leven om voluit schrijver, huisvrouw, radiomaker, piekeraar, dichter, fotograaf, essayist, yogi, redacteur en patiënt te zijn), en zo is een dag een trein geworden die steeds sneller rijdt; minder tijd om meer te bereiken, geen haltes met een mogelijkheid tot overstappen, om je heen te kijken en je af te vragen waar je heen gaat. A.F.Th. van der Heijden had slechts tot op een bepaalde hoogte gelijk: wie het leven afwisselt, zich parallel door de tijd tracht te bewegen, rekt het weliswaar op – maar wanneer je daar het internet aan toevoegt, dat zich per definitie aan een leven in de lengte onttrekt, met al z’n dubbele tabbladen en notificaties, wordt de beperking van onze hersenen pijnlijk duidelijk: te veel is te veel. Voor je het weet is het afgelopen, lig je uitgespreid over alle mogelijkheden maar ben je vergeten in de diepte af te dalen, heb je nagelaten voorbij je neus te kijken. 

Ik lees Luce Irigaray, de feminist die een verschil zag in het lichaam van de vrouw, de ervaring van de vrouw, het voelen, denken en doen van de vrouw. Ze kiest haar woorden met een dichterlijke precisie, alsof de metaforen er evenveel toe doen als hun onderliggende betekenis. En misschien is dat ook wel zo. Hoe ouder ik word, hoe minder verschil ik zie tussen Wetenschap en mijmeren.  

Een verschil begint met een splitsing: één [mens] wordt twee [M/V]. De splitsing is gewelddadig (ze verdeelt wat heel was) maar ook creatief: ze verdubbelt het beeld, maakt iets nieuws.(5) Ik kan niet over deze dingen nadenken zonder mezelf in tweeën te splijten, een verschil te laten groeien tussen degene die haar fragmentatie in woorden probeert te vatten en degene die stokbrood roostert, koffie koopt, de weersvoorspelling nauwlettend in de gaten houdt.  

YouTube staat vol met filmpjes van kinderen, anderhalf tot vier jaar oud, met een rode stip op hun voorhoofd.(6) Die stip is een test. Als ze in de spiegel kijken en met hun hand naar de stip reiken, is dat het bewijs dat de kinderen zichzelf hebben herkend. Wie slaagt, is een mens. Jacques Lacan zag een tragedie in deze overwinning van het intellect. In iedere herkenning gaat iets verloren; de illusie dat je uit meer mogelijkheden bestond. De mens die je ziet is zo af, zo vreselijk voltooid. Het staat daar als een beeldhouwwerk, opgeschuurd door iemand anders, te glimmen van zelfvoldoening, terwijl jij, jij bent nog niet half begonnen aan het harde werk van jezelf te worden.  

   3. De naam 

De spiegel is niet meer dan een voorwerp dat licht weerkaatst, en voorwerpen kun je breken.  
Het probleem begint pas echt bij spiegels die zich ophouden in het luchtledige, de verbeelding die tussen mensen door sijpelt en ze valse beelden voorhoudt, ons verknipt en verbouwt tot een plaatje dat niet ademt. Gender is een spiegel. Taal is een spiegel. Ze zijn symbolen die verschillen proberen te benoemen, en ze daarin bepalen. Ze weerspiegelen onze gedachten, gevoelens en angsten, maar verhullen vele misverstanden en afwijkingen. Het zijn maar spiegels. En toch: de spiegels bepalen wat ik zie. Ik heb een verlangen om naar mezelf te kijken in het lichaam dat ik ben, in de twijfels die ik koester, in de woorden die ik spreek. Dit gaat nooit gebeuren.  

Aan het einde van een van de spiegeltestfilmpjes verschijnt er een meisje in beeld, ze moet ouder dan anderhalf zijn, misschien drie of vier jaar. Ze kantelt haar hoofd, strijkt met een hand over haar blonde krullen, en lacht naar zichzelf zoals mensen lachen wanneer ze op de foto gaan: lieflijk, bescheiden, speels. ‘Now, it notices the link,’ zegt de voice-over, ‘between itself, and the image in the mirror.’ Het is schattig en misselijkmakend tegelijk. Het is gender. Hier is een optreden, een publiek, geboren. Van nu af aan is het meisje niet enkel meer een meisje, maar altijd een meisje dat wordt bekeken, dat weet dat ze wordt bekeken, en dat bovenal zichzelf wil bekijken zoals ze bekeken wordt.  

We must kill the false woman who is preventing the live one from breathing.(7) 

Ik leerde over het feminisme in een collegezaal. Het bleek een sleutel waarmee je geheime boodschappen kon ontcijferen. Mijn problemen (dat ik me opsloot in een containerwoning, at, overgaf, huilde - herhaling van zetten) waren niet enkel van mijzelf. Ineens zag ik me van de andere kant, als iemand die onderdrukt was. Ik was een figurant in een groter verhaal, en dat verhaal kon veranderd worden, als ik het perspectief wist te veranderen. Dat ik eerst en vooral een meisje was, wat wil zeggen: niet-jongen, en dat mijn gebrek aan jongen zijn alles overschreeuwde wat ik verder in me droeg – deze leugen zou sterven. Ik moest een verschil maken. 

Het verschil was een uitweg: had ik mij voorheen moeten schikken in de positie van tweederangsmens (want: geen man) – nu ik feminist was, kon dat minderwaardigheidsgevoel – hoppakee - het raam uit. Ik hoefde geen man meer te willen zijn, ik kon een vrouw zijn die even veel had als een man: even veel ruimte om te bewegen, even veel stilte om te spreken, even veel bewondering om mijn durf en even veel kansen om die moed te bewijzen. Ik las en ik dacht en ik leerde wat het betekende om een M/V te zijn; 
- een sociaal construct 
- een herhaalde handeling 
- een valse oppositie 
- een leugen 

En toch kom je er niet vanaf. Zelfs nu de M/V niet meer bestaat in de feitelijke wereld, bestaat het in mijn gevoelens, gedachten en ervaringen. Het vrouw-zijn is deel van mijn anders-zijn, en anders-zijn is een filter dat het zicht kleurt. Er is een verschil. 

We zijn verdeeld en delen ons verder. We noemen het identiteit, lopen ermee te koop, voegen ons naar toegepaste doelgroepen. Misschien is het enige dat ons bindt onze machteloosheid onder de blik van een ander, onze onschuld in het weten dat we gezien worden, maar dat niemand ons ziet. 

Seksuoloog Alfred Kinsey keek niet naar identiteit, maar naar reactie. Hoe jij je gedraagt, bepaalt waar je je bevindt op een bepaalde schaal. Zo’n schaal kan ik ook voor me zien in gender. Maar wie bepaalt wanneer iets vrouwelijk is of mannelijk? Of je dingen wil doen met een geslachtsorgaan dat lijkt op dat van jou – dat is een empirisch gegeven. Maar gender is onzichtbaar in al z’n zichtbaarheid; als mijn lichaamsdelen mijn gender niet bepalen en mijn gedrag evenmin, dan wordt het een kwestie van woorden. En woorden zijn glibberig. 

M --------------M/v--------------M/V--------------m/V-------x(8)-------V 

‘Ik vind feminisme heel belangrijk,’ zegt een M/V tegen mij. ‘Alle vrouwen zouden feminist moeten zijn. Maar dat geklaag, daar kan ik niet tegen. Als je ergens tegenaan loopt, dan doe je daar toch iets mee. Je kunt niet alleen maar in een hoekje kritiek gaan zitten geven.’  
‘Als jullie maar gelukkig zijn,’ zegt mijn moeder – niet beseffende dat ze daarmee haar liefde, haar goedkeuring, haar algehele welbevinden in de handen van haar kinderen legt.  
‘Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving,’ zegt de koning van een land waar mensen zich veilig wanen.  
De hele wereld praat als mijn moeder, dicteert me om tevreden te zijn, optimistisch te blijven, ‘er het beste van te maken’. Wie zich niet schikt naar de norm, maakt verschil waar het, volgens de normale mens, niet hoeft te zijn. Schik je naar de groep, wees het met ons eens. Terwijl elke ontmoeting van tegengestelden (water, vuur) een toekomst in zich herbergt, een nieuwe situatie voortbrengt.(9) 

Eeuwenlang kon men gemakkelijk op potvissen jagen, die zich als dodo’s uit het water lieten schieten. In de  negentiende eeuw veranderde er iets: er deden steeds meer verhalen de rondte van stieren die met grote vaart recht op schepen afzwommen, en met hun kaken de boten aan gort beten. Tegenwoordig lijken de olifanten in opstand te komen: er zijn nieuwsberichten uit India van hordes die, na de dood van een familielid, het plaatselijke dorp bestormen en de gebouwen met de grond gelijk maken. Huizen die op onderdrukking zijn gebouwd, kun je niet vreedzaam verbouwen.  

   4. De vraag 

Laat me eens optimistisch zijn: begrip is bereikbaar. Als je elkaar wilt begrijpen, is er niet veel meer nodig dan een beetje goede wil. Wanneer de man achter de receptie ‘Que faites-vous ici?’ vraagt, kan ik met een denkbeeldige pen in een onzichtbaar boekje schrijven, en dan glimlacht hij. Het is misschien geen Frans, maar we zijn in gesprek. De herkenning vinden op een plek waar je hem niet had verwacht bevestigt ons beide, maakt ons gelijk.  

Hokjes zetten ons vast, daarom is iedereen tegen het hokjesdenken. Maar in die afwijzing gaan we voorbij aan hun oorspronkelijke nut: inzichtelijk maken hoe we ons tot elkaar verhouden. In 'Frame of Reference', een aflevering van de Amerikaanse podcast Invisibilia,(10) komt een vrouw aan het woord die Asperger heeft en daarom geen emoties kan registreren: ‘Ik begreep vroeger nooit waarom mensen gemeen tegen elkaar zijn.’ Maar na een wetenschappelijk experiment, waarbij een magneet tegen haar schedel wordt geplaatst die bepaalde elektrische golven reflecteert, begrijpt ze het ineens wel, en zelfs beter dan ‘normale’ mensen zouden kunnen:  
‘Niemand doet gemeen om een ander te kwetsen. Daar gaat het helemaal niet om. Het gaat erom een band te smeden met een ander, ten koste van een derde.’ Deze observatie gaat niet alleen op voor pesterijen, maar voor elke vorm van benoemen: zodra we een naam geven aan een ander, sluiten we die buiten – niet omdat we de ander per se buiten willen sluiten, enkel omdat we ons verloren voelen zolang we het verschil niet in woorden kunnen vatten. Wat zou er gebeuren als we het verschil niet benoemen, maar als uitgangspunt nemen? 
Dan zeg ik: ‘Jij lijkt niet op mij, en daarin lijken we op elkaar.’  
Dan antwoord jij, ‘Be what you are becoming without clinging to what you might have been; what you might yet be.’(11) 
Misschien duurt het maar even, maar er is een brug van de ene zijde naar de andere zijde, zonder dat zij van plaats veranderen. We begrijpen dat we hetzelfde zijn in ons onderscheid, dat we elkaar niet kunnen begrijpen – en daarin begint een begrip. 

Als tiener en jonge student maakte ik portretten van mezelf, veel naakt. Deze foto’s waren anders dan de selfies die nu zo in de mode zijn, waarop iedereen samenvalt in een uitgekiende lach. Ik toonde mijn okselhaar of stond topless voor een koeienhuid terwijl ik gaapte. Eigenlijk oefende ik in het onaangeraakt zijn, alsof ik wist dat dit constante gezien en beoordeeld worden geen fase was, maar een voorwaarde van het vrouw zijn. Ik oefende in het ondergaan van de blik zonder me te laten verleiden de gewenste reactie te geven, de aantrekkelijke houding aan te nemen, te lachen. Ik oefende het ontwijken van mijn eigen gezicht, een vaardigheid die me nog altijd de vrijheid geeft om meer te zijn dan een lichaam. 
Hoeveel mannen maken foto’s van zichzelf, voelen de noodzaak te oefenen met het terugkijken naar een toeschouwer? ‘Al die tijd dat ik mezelf had zitten evalueren, de artikelen waarin stond dat het leven eigenlijk een wachtkamer was totdat iemand je opmerkte. En de jongens gebruikten die tijd gewoon om zichzelf te worden.’(12)  

‘We kunnen zijn wie we willen.’ Dit is een leugen van de instituten die marmer bouwen over onze ruggen, maar vanuit hun majestueuze paleizen nooit meer een blik op straat werpen. De grens van ons kunnen ligt besloten in formulieren, regelgeving, woorden op papier. Als je geboren bent als vrouw, maar een man wil worden, ben je in veel Europese landen (in Nederland ook nog, in 2013) verplicht je te laten steriliseren, wanneer je je formele identiteit als man wilde laten erkennen. De staat bepaald kennelijk wat een Echte Man wel en niet kan:  

een penis hebben: JA 
een kind dragen: NEE 

De staat houdt seksueel verschil in stand (een biologisch gegeven, dat, in deze tijd van IVF, hormonale behandelingen en fluïde identiteiten, met een beetje wetenschappelijke innovatie uit zou kunnen sterven). Zolang alleen biologische (vruchtbare) vrouwen kunnen baren, is er een wezenlijk verschil tussen V, die het geluk had met een baarmoeder geboren te worden, en M, die geen ruimte heeft om een kind in zich te dragen. Het onzichtbare is machtiger dan het zichtbare, dat veranderd, verdraaid en verhuld kan worden. In het onzichtbare ligt het echte verschil. Daar liggen de mogelijkheden verborgen.  

Ik ben bang voor alles wat je niet kunt zien, voor de gedachten die anderen hebben waarover ze mij niet vertellen.  
Bij de psycholoog probeer ik rechtop te zitten, haar blik niet te ontwijken. 
Sommige kwetsbaarheid is gespeeld, en toch echt. 
‘Je wil dat iedereen eerlijk tegen je is. Waarom?’ 
Omdat ik geen andere manier zie om mezelf geborgen te weten. 
‘Kinderen denken zo, volwassenen niet.’ 
Maar ik wil iedereen begrijpen en doorzien. Waarom zou dat niet kunnen? Natuurlijk kan het.  
Ik heb simpelweg tijd nodig, en meer oefening. 
‘Het leven van andere mensen gaat jou niet aan. Het is niet jouw leven. Hun gevoelens zijn niet jouw gevoelens. Jij moet vanuit jezelf vertrekken.’ 
Hoe weet ik dan of mijn ervaring waar is, of mijn overtuigingen kloppen? 
‘Je moet op je eigen oordeel leren vertrouwen.’ 
Volgens mij is dat hoe oorlogen ontstaan. 

   5. Het zien 

Er zit iets wreeds in de stad. We zijn groepsdieren, willen weten wie onze buren zijn (ook wanneer we eigenlijk liever met helemaal niemand praten). Maar de stad wil de verschillen verhullen. Iedere bewoner is een vreemdeling, elke vreemdeling is een bedreiging en terwijl wij de bedreiging toedekken met alledaags vertrouwen (‘Het komt vast goed, het gaat altijd goed’), ettert de onrust in ons brein. Talloze gezichten op straat, en niemand die je vraagt hoe je je voelt vandaag. Eenzaamheid is afzondering met een probleem.(13) Het probleem is de pleister, die oneffenheden verbergt.  

De vrouw is een ander, zegt Simone de Beauvoir.  
De vrouw is anders dan de ander, zegt Luce Irigaray. 
De ander is een imitatie van een ander waarvan geen definitie bestaat, zegt Judith Butler. 
Het wordt al snel verwarrend, want wie het verschil benoemt, verhult het tegelijkertijd in een masker van begrijpelijkheid. We kunnen niet herkend worden. We zijn nooit eerder gezien.  

Hoe komt het toch dat het makkelijker is om in een vreemde stad naar andere wijken te gaan? Het is gemakkelijker om te gaan met verschil in een plek die ver van je bed staat. Je hoeft er niets te doen, kijken is genoeg. Ik zit in een Algerijns restaurant. Binnen eten mannen in vale polo’s terwijl ze kijken naar het journaal. Aan de muur hangen foto’s van boerka’s op een kinderkopjessteeg, flikkerend onder cafetarialicht. Ik blijf op het terras, mijn rug naar de keuken, de bediening, en de bezoekers gekeerd. Laat mij maar in de marge, met mijn notitieboek erbij.  

Bij een sociale fobie bent u in feite bang dat anderen u kritisch zullen beoordelen of dat mensen u afwijzen. U bent bang voor mogelijke kritiek, voor pesten en uitlachen. Hierdoor kunt u zich erg opgelaten voelen tijdens sociale contacten. En terecht. U bent anders dan de anderen, dat weet u, dat weten zij. Wat u niet weet: de anderen zijn eveneens anders dan de anderen. Zij delen uw angst en in hun geval is die vaak nog gegrond ook, omdat zij met u van doen krijgen. 

Vandaag houdt het op. Ik wil niet langer doen alsof ik mijn spiegelbeeld ben: voltooid, volledig en zelfvoldaan. Ik moet langer voor de spiegel staan, een zelfgekozen mantra herhalen: wie is dat. Wie is dat. Wie is dat. Empathie als omgekeerde spiegeltest: pas als ik mezelf niet meer in de spiegel herken (waar zijn mijn twijfels, mijn scheuren, mijn losse flarden), kan ik anderen herkennen voor wat ze zijn: twijfels, scheuren, losse flarden.  

Er komt een man naast me zitten. De man was vroeger acteur, maar werkt tegenwoordig als make-upartiest. Stel je een oudere Fransman voor, en je ziet deze man: een bohemien op leeftijd, met halflang grijs haar, en een overhemd dat een knoop te ver openstaat. Hij gesticuleert hartelijk, lacht zonder echt te lachen. Hij is hier om te lunchen met zijn vriend, die bij de kapperszaak aan de overkant de stoelen repareert. Hij komt uit Versailles.  
Ver weg, zeg ik.  
Welnee, antwoordt hij, vijftien kilometer.  
Poëzie, dat kun je hier niet vinden, daar is hij van overtuigd. De poëzie is in Montmartre, en vooruit, misschien in sommige huizen, maar die huizen staan door de hele stad. Kijk daar, zegt hij, Marianne, in een raam dat precies groot genoeg is om zo’n stenen buste te bevatten. Ze keert zich van de mensen af. 

Als ik in de spiegel kijk, zie ik graag een schrijver. Een denker, een observator, een kunstenaar die met één voet buiten de maatschappij staat, en daardoor andere kanten belicht. Het is een mooi beeld. De schrijver kamt haar haren, trekt een paar verdwaalde haartjes uit met een pincet. Ze klikt langs ideeën, typt “the other” in Google, “alterity” en “différance”, en kijkt recht in het lachende gezicht van kindster Honey Boo Boo. De wereld deelt zich in duizenden. Op het internet kan een reality-tv-personage een filosoof zijn. Haar poppige, blond krullende haren, op haar perfect ronde hoofd, met haar verbaasde blauwe ogen. Haar Betty Boop-achtige mondje beweegt in perfecte herhaling op de .gif, ondertiteld:  

All resistance is a rupture with what is.  
And every rupture begins, for those engaged in it, through a rupture with oneself. 

De splitsing kan pijnlijk aanvoelen, maar na het scheuren is er ruimte. Lucht. De spiegel is gebroken, de woorden gestokt en de lijnen om onszelf verdunnen steeds verder, tot de ander naar binnen sijpelt. Even is het allemaal een. En dan duikt er aan de horizon een ander verschil op. Alles stroomt maar door. 

De schrijver gaat met haar notitieboekje naar een wijk die zij niet kent. Veertig keer bezoekt ze hetzelfde café, elke middag zit ze op hetzelfde plein, iedere avond maakt ze dezelfde wandeling. Ze leert de buurt kennen, en zo kent de buurt haar: als schrijver die kijkt en noteert. Maar hoe zie je de mensen die je beschrijft? Het zijn spiegelbeelden zonder innerlijk dat meekijkt, foto’s. Waar lijkt een foto meer op: een mens, of een object? De schrijver knikt gelaten. Hoe kun je een ander perspectief werkelijk leren kennen? De schrijver wentelt zich in abstracte overwegingen, begin al te postuleren over de onmogelijkheid om een ander – als de ander zegt: ‘Gewoon, door me iets te vragen.’

Noten

(1) “Voor grootse mannen, het dankbare vaderland” 
(2) Simone de Beauvoir, De tweede sekse (1949)
(3) Judith Butler, Gender Trouble (1990)
(4) Harry Dodge, geciteerd in Maggie Nelsons The Argonauts (2015)
(5) Margaret Atwood, ‘The Double’ in Negotiating with the Dead: A Writer on Writing (2002)
(6) Geert Stienissen, Rouge test (self-recognition test) op YouTubehttps://www.youtube.com/watch?v=M2I0kwSua44  
(7) Hélène Cixous, ‘The Laugh of the Medusa’ (1975)
(8) Hier ben ik. 
(9) aldus de dialectiek, geïnspireerd op Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1807) 
(10) ‘Frame of Reference’, Invisibilia. http://www.npr.org/podcasts/510307/invisibilia
(11) Luce Irigaray, This Sex Which Is Not One (1985)
(12) Emma Cline, De meisjes (2016) 
(13) Maggie Nelson, Bluets (2009) 

© Marianne Hommersom

Nikki Dekker is schrijver en radiomaker. Ze publiceerde onder meer in Tirade, Hard//hoofd, De Gids en De Revisor, en trad op tijdens Lowlands en Dichters in de Prinsentuin. In 2018 verscheen bij Wintertuin een voorwerp dat nog leeft, een bundeling essays en gedichten op het snijvlak van het persoonlijke en het politieke. Met haar radiodocumentaire 'De oppas en ik' werd Dekker genomineerd voor de Prix Europa. Haar debuutroman diepdiepblauw verscheen in 2022 bij de Bezige Bij en werd lovend ontvangen.

Meer over de Schrijfresidentie?

Ontdek wie mee ging naar Parijs, lees al hun bijdragen en kom te weten hoe het er achter de schermen aan toe gaat via de reportages.

Alles bekijken