Amour Moderne
Van een groep schrijvers die Parijs bezoekt, eist de geschiedenis dat er legendes gemaakt worden. Desnoods in de versleten voetsporen van grote voorbeelden.
Ik, deel van zo’n bevoorrecht gezelschap, toon me van mijn gewilligste kant en omarm de epiek. Dag twee: in groene ribfluwelen broek, lucifers en Gauloises bij de hand (twee per dag max.), de Tuin van de Grote Ontdekkingsreizigers in met een kater van Hemingway’s favoriete whisky en een schoon exemplaar van Hemingway’s favoriete opschrijfboek, om het op een bankje te vullen met fijnzinnige observaties in een nieuw, opgewonden handschrift.
Heertje met een hondje. Zoenende zwarte zwanen. Nimf die een eclair eet alsof het een hotdog is. Chinese Tai Chi meesteres, krom en gracieus. Duiven, mussen, lege stoeltjes: attributen in een decor van platanen, fonteinen, aangeharkte paadjes en massieve marmeren instituten aan alle horizonnen. Ze staan genoteerd.
’s Middags croque-madame op een terras; struinen in goed gezelschap (‘Kijk, hier, de authentieke gebouwen beginnen!’); naar een lieve cinema (Frances Ha) en Arabisch eten in een veilig safarigebied, met een wijn die je ‘bij ons’ nooit zou krijgen in zo’n bistrootje. En dan morgen – op aanraden van een oude wandelaar, die de groene ribbroek veel beter draagt – net als Kuifje in een Mesopotamische vaas kruipen en misschien wel een stukje sprinten door het Louvre, zoals in The Dreamers van Bertolucci; je weet wel, die film waarin ze films nadoen.
Maar eerst de wijn, de Seine, de geanimeerde discussie over literatuur, de zesde Gauloise. Liberté Toujours. Laat alles nu zwart-wit worden. Of nee, sepia. Laat Françoise Hardy hijgen. Of gewoon maar meteen Édith Piaf. Laat de clochards existentiële wijsheden fluisteren, laat de straatvegers dansen. En laat die iPhone nom de Dieu in je zak zitten. Toch. Een swipeje is genoeg. Hou maar op over Sartre. Zet alles maar weer terug in kleur. Draai de hijgmeisjes de strotjes dicht. Brekend nieuws uit Maandagochtendland: ‘Heleen Mees opgepakt vanwege stalken topeconoom.’
*
In Frances Ha, de laatste film van Noah Baumbach, speelt Parijs een glansloos bijrolletje. Frances, een dwangmatig artistiekerige, New Yorkse twintiger, weggehuppeld uit Woody Allen-land, brengt er een toeristisch weekendje door. Alleen, en grotendeels met een jetlag in bed. Ze zit op een terrasje, haast zich langs wat hoogtepunten en vertrekt terug naar New York, even gedesillusioneerd als ze kwam. Het epicentrum van de romantiek als symbool voor onvervuldheid. Het Nouvelle Vague-achtige zwart-wit dat Baumbach gebruikt, maakt Parijs en New York inwisselbaar. Het benadrukt hoezeer Frances haar grootstedelijk leven inricht als een moderne Franse klassieker. Dat er iPhones klinken en laptops schijnen werkt vervreemdend te midden van al die nostalgie.
De centrale vrouwenvriendschap, tussen Frances en haar huisgenoot Sophie, is symbiotisch, á la Jules et Jim. Een ‘bromance’, bij gebrek aan een gendertoepasselijke benaming. (Montaigne sprak van ‘amitié amoureuse’ maar die leek hem voor vrouwen niet weggelegd.) Frances en haar platonische liefde rennen zij aan zij door de straten van Brooklyn, zitten tortelend aan idyllische tafeltjes in het park en slapen in hetzelfde bed in hun armzalige appartement, waar ze lijzig sigaretjes roken in het raamkozijn en zeuren over mannen en kunst. ‘Tell me the story of us again,’ zegt Frances tegen Sophie, terwijl ze haar hoofd op haar schouder vlijt.
Alles La Vie en Rose. Totdat Sophie een vriend krijgt en de huur opzegt. Pijnlijk langzaam begint het Frances te dagen dat de rol die ze zichzelf heeft toebedeeld haar waarschijnlijk niet is gegund. Ze is ongeschikt voor de danscarrière die ze hardnekkig ambieert en ze mag dan hopeloos romantisch zijn, in staat tot het handhaven van relaties lijkt ze niet. Haar nieuwe, mannelijke huisgenoot velt het genadeloze oordeel:‘Undateable’.
Haar vloek heeft dezelfde smaak als die van Hannah Horvath uit Girls: wel groots en meeslepend willen leven; geen talent voor overgave. Waar Hannah’s vriendschappen nogal wat labiele randjes hebben – leugens, afgunst, verraad van tijd tot tijd – voelt Frances’ liefde voor Sophie zeldzaam onvoorwaardelijk. Wat dat betreft is het voor haar werkelijk zoals bij Jules en Jim, wier vriendschap ‘geen equivalent in liefde’ kende.
*
Heleen Mees dus. Boegbeeld van vrouwelijke onafhankelijkheid. Niet mijn boegbeeld, maar toch, een boegbeeld. Opgepakt. De misdaad: duizend e-mails van dreigende of erotische aard, waaronder foto’s van dode vogels. Het slachtoffer: grijs, gehuwd en machtig. Een hete Parijse namiddag – eigenlijk bedoeld voor een Amélie-wandeling door Montmartre – gaat op aan speculaties in de schaduw, met Pinot Grigio en meer Gauloises. Altijd al gedacht. Typische powerbitch. Kinderloos hè? En maar zeiken over dat glazen plafond. Schande eigenlijk. Ballen likken, stel je voor! Simone de Beauvoir draait zich om op Montparnasse!
Hoe meer Pinot, hoe puntiger de aantijgingen. Aangeschoten vrouwen over andere vrouwen; geen wonder dat de bromance maar weinig zusjes heeft.
’s Avonds ga ik alleen, nuchterder en milder, opnieuw de paden van de Grote Ontdekkingsreizigers op. Serendipiteit (het zou bij het Thalys-ticket inbegrepen moeten zijn) slingert mijn route langs een koele, donkere zijtuin. Onder een dik bladerdak loert een pikzwart, stilstaand water in een rechthoekig bassin. Het lijkt diep. Aan de rand staat een figuur tussen de lianen. Er zit mos op zijn voeten, een geknakte man van brons. Geen sterveling, maar een reus met één oog. Onder de rots waar hij zich overheen buigt liggen twee stenen geliefden in elkaars armen. Naakt, tevreden. De cycloop bespiedt ze.
Het tafereel lijkt lieflijk, maar er is dreiging in deze bladergrot. Het water staat zo stil, het is hier zo donker vergeleken bij de gouden gevels eromheen. De reus zal, razend van jaloezie, de minnaar vermoorden met een steen.
In een kalkstenen bokaal zijn hoekige hartjes met initialen gekrast; D & E en H + N vereeuwigden hun samenzijn, precies op deze plek, waar alles net voor het noodlot versteend is. Het is misschien de mooiste plek van dit hele geometrische mensenpark.
*
‘God and man – don’t believe in modern love,’ zingt David Bowie terwijl Frances Ha als een kind de straten van New York door rent – het is niet alleen zwart-wit-, maar ook jaren tachtig-retro die haar omringt. Undateable: niet te dateren. Bedoelt Bowie dat liefde al eeuwen hetzelfde refrein heeft? Of dat moderniteit en liefde niet voor elkaar gemaakt zijn?
Voor Frances, wier wereld gemaakt is van nostalgie, lijkt het laatste te gelden. Ze is mooi, ze is slim, ze is geestig (voor de acquired taste), ze heeft een glimlach die om kusjes smeekt en toch, ze is undateable. Is het narcisme dat haar in de weg zit? Solipsisme? Haar liefde voor Sophie gaat Frances in ieder geval goed af. De vriendschap is toegewijd, intiem en Frances stelt zich (na enig gepruttel) begripvol op ten aanzien van Sophies keuzes.
Iets met seks dan? Frances is geen getalenteerd verleidster. Haar kinderlijkheid is eerder aseksueel dan Lolita-achtig. Het meest erotische moment van de film is wanneer Frances en Sophie in een eenpersoonsbed liggen, fluisterend, hun gezichten dicht bij elkaar. Lesbisch zijn ze niet, maar het is een raar puberaal logeerpartijtje voor twee volwassen vrouwen. Het herinnert opnieuw aan een scène uit Girls, waarin Hannah en haar vriendin Marnie wakker worden, lepeltje-lepeltje in het bed van de een. Later maken ze ruzie als een getrouwd stel; om het weer goed te maken verklaren ze elkaar de liefde. Bromance. (Sorry, Montaigne.)
Het is niet altijd even duidelijk of Frances eigenlijk wel een liefde wil. Aan een beschikbare Sophie lijkt ze genoeg te hebben. In haar kinderlijkheid houdt ze zich luchtig, nonchalant en positief op het naïeve af. Alles blijft feestelijk, nergens komt het tot diepe wanhoop. Toch valt er in het krappe Parijse zaaltje na afloop een bedruktheid waar te nemen . Baumbachs film lijkt een frivole wegkijker; maar als tijdens de aftiteling het minderjarige en het grijze publiek langzaam wegdruppelen, blijft een deel van de kijkers – overwegend vrouw en twintiger – in hun stoel gelijmd.
Onder de nooit echt instortende façade van Frances lieve glimlach is duisternis voelbaar. Ze is alleen.
*
Paris by night. Het goed gezelschap – man (jongen?) van mijn leeftijd, Frances Ha’s leeftijd, met grootse plannen – wil een verplaatsbaar feest.
Hij krijgt wat hij verlangt; er wordt gedronken tot er fonteinen beklommen worden. Zelf trompettert hij de Marseillaise op zijn handen en dirigeert een Fanfare van Honger en Dorst de boulevards door. Overal naartoe waar Hemingway een scheet gelaten heeft. Van alles moeten foto’s. Wilde beelden met goed geplaatste lege flessen, rookwolken en jonge intellectuelen die als indianen dansen rond een iPhone waaruit Kate Bush krast: How could you leave me, When I needed to possess you? I hated you, I loved you too. Later: uitgetrokken schoenen, afgeslingerde dassen en in een linker bovenhoek een tepel. Nog later: een horizontaal gefilmde zonsopkomst en de eigenaar van de tepel, die The Waste Land reciteert. Uit zijn hoofd. Shantih Shantih Shantih…
Even wordt overwogen de collage met het thuisfront te delen, met het bijschrift ‘A Moveable Feast.’ Te pretentieus, wordt er besloten. Iemand roept nog ‘Yolo!’ Maar volgens een ander kan dat echt niet meer. Zelfs niet ironisch.
De volgende ochtend. Het goed gezelschap erkent dat het een volmaakt verplaatsbaar feest was. Toch, zegt hij, lijdt hij nog steeds een beetje aan Fomo. Fear of missing out. Heimwee naar tijden die hij nooit heeft meegemaakt. Angst om ze nu te missen. Zijn mooie ogen menen het. In hem leeft nog het gevoel dat hij niet alles uit Parijs heeft gehaald. De woorden grootser en meeslepender vallen.
Een nieuw paar voetsporen om in te treden dan maar – nu die van een vrouw! – hopend om op mythische grond te recreëren wat we niet nog eens missen willen. Het huis van Gertrude Stein is dicht. Blijven over de terrassen van Saint-Germain, waar Susan Sontag zwarte koffie dronk, sigaretten rookte en schreef. Ze wilde leven als de door haar stukgelezen lesbische cultklassieker Nightwood: verbleef in goedkope hotelkamers, speurde boekwinkeltjes af en vree met een vrouw die de cineast Godard inspireerde voor À bout de souffle. Een levende Nouvelle Vague film.
Sontag was vierentwintig en kwam alleen naar Parijs. Thuis liet ze een man en een jong zoontje achter. Voor haar betekende de stad breken met huwelijk en moederschap, zegt een recente biografie. Wat ze zelf op een van die terrassen in haar dagboek noteerde is hartverscheurend eerlijk. Ze droomde niet van haar zoon, dacht zelfs niet vaak aan hem. En dan dit: ‘Of all the people I have loved, he’s least of all a mental object of love, most intensely real.’ Echt en daarom onecht, merkt de biografe op. Wij hopen dat het omgekeerde even waar is.
*
Parijs is een stad van symbolen en buitenkant, schrijft Adriaan van Dis.
Geldt hetzelfde voor New York, die andere strevende stad? In een oud krantenprofiel lees ik dat Heleen Mees er in haar eentje naartoe vertrok. Het kostte haar de relatie die ze op dat moment had, maar ze bleef er en verloor Nederland, deeltijdland, waar ze niet kon worden wie ze was – wilde zijn.
‘Ze was kritisch en hield niet van het huiselijke,’ zegt een oude vriendin in hetzelfde profiel over het liefdesleven van Mees. ‘Over haar grote liefde zei ze: “Nou heb ik toch ontdekt dat hij een káásdoos heeft.” Samen op de bank, dat zocht ze niet. Liever eens in de twee weken oesters en champagne.’
Groots, meeslepend, vrij. Dat doe je niet deeltijd. En duizend e-mails, dat is talent voor overgave.
Over wat Mees haar liefde precies wilde zeggen met die dode vogel is nauwelijks gespeculeerd. De wanhopige handeling is onmiddellijk voor hysterie aangezien en anders wel voor vulgaire beeldtaal. Hoe dan ook: de dode vogel is een door en door romantisch symbool. Francisco de Goya, romanticus en advocaat van de waanzin, vereeuwigde de dode kippen in zijn keuken met een tederheid en een gevoel voor drama die het doek nog steeds verrukkelijk maken om naar te kijken. Een soortgelijke esthetiek moet Cees Nooteboom ertoe hebben gebracht om Inni Wintrop in Rituelen met een dode duif te laten rondzeulen: ‘Erotisch moment. Man met dode duif, meisje met fiets en blauwe ogen. Ze was mooi.’ (Heeft iemand zich trouwens afgevraagd of het in Heleens mailtje een dode mees betrof?)
Mees – née Nijkamp – heeft zichzelf in een vreemde stad tot vogel verheven. Met alle kwetsbaarheden van dien. Voor vijftig dollar liet ze haar naam veranderen. Zo makkelijk gaat dat daar. Even nonchalant scheurt Frances aan het einde van de film een stuk van het naamplaatje op haar nieuwe New Yorkse brievenbus af. Haar hele naam, Hardy (!), past niet in het vakje. Wat overblijft, Frances Ha, klinkt goed, kalm, onpretentieus. Het klopt. Echt of niet.
*
De Tuin van de Grote Ontdekkingsreizigers, het is een tegenstrijdig gegeven. Keurige tuinen zijn geen plekken voor ontdekkingsreizigers. Toch, met al het beheerste vakmanschap heeft de fontein in het midden – ter ere van Marco Polo en zijn collega’s – een toepasselijke woestheid. De blikken van de steigerende bronzen paarden staan verwilderd: uit het lood geslagen door de schildpadden die ze vanaf de randen met krachtige stralen water bespuiten. Een ongetemd geheel, een romantisch hoogstandje. Er is dynamiek in elke stille centimeter van dit beeld.
In het Hemingway-notebook, op mijn parkbank (kater van Sontags favoriete grappa, deze keer) schrijf ik: ‘Mens is een beweegbaar beest. Reist om in godsnaam op andere gedachten te komen.’ Ik kijk er mooi bedenkelijk bij, sla mijn benen over elkaar, blaas Gauloise-kringeltjes. Ze zouden me hier eens moeten zien, zo autonoom.
Andere gedachten over Heleen Mees. Ze volgde een mannelijk voorbeeld (misschien niet Hemingway, maar toch): wilde werken, vrijen, hoog vliegen. Ongekooid zijn. Dat ze haar bevochten vrijheid (tijdelijk) verloor aan wat wij maar al te graag een male chauvinist pig noemen, lijkt een lachwekkende paradox. Toch is er een patroon: de hang naar het grootse en meeslepende, hetzelfde overgecultiveerde gevoel voor romantiek dat Frances Ha tegenwerkt. Bij de zelfbewuste Frances verlamt het, bij Mees – een generatie ouder – neemt het fatalistische vormen aan. Leven of liefhebben.
*
Wie lang genoeg de mijmerende houding poseert, begint vanzelf te mijmeren. Wanneer ik Hemingway’s opschrijfboek dichtklap, rest er ons nog een dag. Mijn goede gezelschap gaat terug naar zijn koophuis. Nu valt er alleen nog te wandelen. Wandelen als Simone de Beauvoir, die uren, dagen Parijs doorkruiste. Om te denken, vast. Om vrij te worden, dat ook. Maar zeker niet in de laatste plaats om haar buikje kwijt te raken.
Het laat zich raden voor wie.