Achterlijkheid is achterlijkheid; bij allochtonen of autochtonen

door Anil Ramdas

Datum 4 juli 2011

Dit is voorlopig mijn laatste stuk voor deBuren. Daarom richt ik het woord alleen tot degenen die echt kunnen lezen. Al die anderen, ik begrijp jullie gekwetstheid. Het is vervelend als iemand jullie ‘trash’ noemt, ‘white trash’ nog wel; en helemaal erg is het als degene die dat zegt zelf een kleurling is. Maar zoals ik al in mijn vorige stukken schreef: die grote groep rancuneuzen die door Geert Wilders zo effectief is gemobiliseerd, doet er in intellectuele zin niet toe. Het gebrek aan onderwijs en ontwikkeling, ofwel begrip en beschaving, is juist kenmerkend voor deze klasse.

Het bijzondere van deze tijd is alleen dat ze zich dankzij het internet duidelijker kunnen manifesteren, vooral als reaguurders, die worden opgehitst door halve journalisten van de Telegraaf Media Groep. Maar eerlijk is eerlijk: elke primaat die twee vingers stijf kan houden, kan wat hameren op een toetsenbord. Dat moeten we niet serieus nemen.

Wat we wel serieus moeten nemen is de schrik van de meer geschoolde en hoger ontwikkelde groepen, toen ik op deze plek met harde woorden wees op het bestaan van de culturele achterlijkheid, nu eens niet alleen onder migranten, allochtonen en moslims, maar even goed onder de blanke Hollanders zelf. (Het Culturele Drama en White Trash is een mentaliteit).

Ooit, in 1989, toen de meeste reaguurders trouwens de kleuterscholen niet hadden bereikt, was er een heuse intellectuele discussie in Nederland aan de gang. Tot dan toe was het beschaafd als je je niet uitliet over culturen waar je weinig van wist en waarin je je niet kon inleven. Noch in beoordelende, noch in veroordelende zin. Simpelweg vanuit het gezichtspunt dat je, als je nooit in een Volvo had gereden of nooit op een kameel had gezeten, je je over het comfort van een Volvo of een kameel niet moest uitlaten.

Dat heette relativisme. Tot 1989 waren alle intellectuelen en alle beschaafde mensen relativisten. Toen gebeurde iets geks. Khomeini, de leider van de Iraanse moslims, sprak de fatwa uit over Salman Rushdie, die zich beledigend zou hebben uitgelaten over Mohammed, de profeet van de moslims.

Een fatwa betekende in de praktijk dat als je Rushdie vermoordde, je van de Iraanse staat een geldbedrag kreeg uitgekeerd, indertijd ongeveer een miljoen dollar.

Dat was schrikken voor de relativisten. We waren geen moslims, we hadden de islam nooit serieus bestudeerd, we konden over de specifieke (on)hebbelijkheden van moslims geen oordeel vellen, maar moesten we dan ook zwijgen over culturele uitwassen als eerwraak, stenigingen, vrouwenverminkingen en het afhakken van handen?

Dankzij de fatwa begrepen we dat we wel iets moesten vinden. Namelijk dat het niet kon, oproepen tot moord. En al helemaal niet de moord op een romanschrijver. Omdat de roman juist zo’n Westers cultuurverschijnsel is, waarin verbeelding en werkelijkheidsonderzoek op ingewikkelde manieren door elkaar lopen.

Radicaal lieten we het relativisme varen en resoluut besloten we het universalisme te omarmen. De vrijheid van meningsuiting moest overal en altijd worden gerespecteerd. Zonder het uitdrukkelijk erbij te zeggen, bedoelden we eigenlijk de vrijheid van meningsuiting van mensen die enige ontwikkeling hadden en die bijvoorbeeld in staat waren een roman te schrijven. We bedoelden niet de vrijheid van meningsuiting van de halfgaren die zich nu op het internet uitleven – die vrijheid van mensen die in de kroeg aan het eind van de avond aan het vechten en schelden sloegen, heeft nooit bestaan. Zij werden een paar uur opgesloten, vanwege verstoring van de openbare orde.

Een mening is iets anders dan een scheldpartij. Een mening is geïnformeerd en in feiten gefundeerd. Schelden is een culturele uitwas. Krachttermen en beledigingen zijn verbale vormen van geweld, en dat is niet wat we verdedigden. We verdedigden de vrijheid om een gedocumenteerde, doordachte mening te uiten.

Maar in plaats van goed te definiëren wat we onder een ‘mening’ verstonden, legden we simpelweg de nadruk op ‘vrijheid’. En in plaats van het goede deel van het relativisme te behouden, namelijk dat deel waarin gezegd wordt dat je niet over kwesties moet praten waar je te weinig van weet, dat je dus geen oordeel moet geven over moslims of hindoes of christenen of boeddhisten of welke andere rare gelovige groep met ingewikkelde rituelen en symbolen dan ook, indien je ongedocumenteerd bent – dat deel gooiden we ook overboord. We gooiden het kind met het badwater weg.

Maar dat is het ergste niet. Stel dat het juist was om het relativisme in zijn geheel vaarwel te zeggen en om het recht te claimen over alles en nog wat ‘een mening’ te hebben: waarom zijn we daarin dan niet veel verder gegaan? Als je de cultuur van moslims en allochtonen verwerpelijk kunt vinden, dan toch ook de cultuur van de groep die ik in deze rubriek ‘white trash’ heb genoemd? Waarom hebben de Nederlandse intellectuelen wel de bereidheid getoond te doen aan islamkritiek, maar niet aan white trash-kritiek? Omdat degenen die tot de white trash behoren toch meer op ze leken, qua taal, uiterlijk of ras?

Over alle lagere culturen moeten intellectuelen zich zorgen maken. En daaruit bestaat het verraad van de Nederlandse intellectuelen: dat ze wel bereid waren mee te doen aan de kritiek op de culturele uitwassen van de allochtonen, maar zich terughoudend gedroegen toen ze oog in oog kwamen te staan met de culturele uitwassen van hun blanke broeders. Daarom schrok bijvoorbeeld Joost Zwagerman zo van mijn gebruik van de term white trash. Hij voelt een instinctieve, vanuit de onderbuik ingegeven solidariteit met de achterlijke cultuur van de blanke onderklasse: hij staat maar één grootmoeder van ze af. En hij voelt zich daarom plaatsvervangend aangevallen als ik zeg dat ze beiden een even groot probleem vormen: achterlijkheid is achterlijkheid. Of het nu zwarten, bruinen, paarsen, moslims, christenen of hindoes betreft.

Intellectuelen die het niet als hun taak zien om alle culturele uitwassen en achterlijkheden te bestrijden, verdienen dat predicaat niet.

Anil Ramdas presenteerde in het najaar van 2010 het VPRO-programma ZOZ. Eerder presenteerde hij voor dezelfde omroep het mediakritische programma Het Blauwe Licht. Hij was correspondent voor NRC Handelsblad. Zijn boek, Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle, verscheen in 2009. Anil Ramdas reflecteerde op vraag van deBuren maandelijks op diversiteit, politiek en media.