Verhalen van kleur in de canon | Pleidooi van Rashid Novaire

Datum 11 februari 2021

In Canonconversaties, een podcastreeks van deBuren en KANTL, opent Anke Verschueren het debat over de canon van de Nederlandstalige literatuur. Met Rashid Novaire neemt ze het gebrek aan culturele diversiteit onder de loep. 'Representatie is een sleutelwoord, niet in de laatste plaats omdat we leven in een tijd waarin lezers een cultureel diverse achtergrond hebben'.

Een pleidooi voor De morgen loeit weer aan van Tip Marugg

 

Toen ik begin deze eeuw voor een literair project om een motto werd gevraagd, haalde ik de woorden aan van de Antilliaanse schrijver Frank Martinus Arion: ‘Ik ben méér dan een product van mijn cultuur, ik ben waar mijn moed, dromen en daden me toe in staat stellen, ik kan ontkomen aan de wanhoop.’ 

 

Mijn cultuur, dat is de Nederlandse: een cultuur waar ik lezend en levend tot doordring. Maar ik heb me voor leven en werk ook gespiegeld aan andere culturen, niet in de laatste plaats omdat ik een cultureel diverse achtergrond heb. Ik ken dan wel mijn Poolse, Duitse en Marokkaanse familie, de landen waar ze wonen ken ik niet goed. Mijn dierbaren wonen in mij onbekende culturen. Ze leiden, voor mij, mystieke levens. In een andere taal dan de mijne. Maar ze horen bij me. Ik denk dat dit voor mij een proces heeft bevorderd van culturele toe-eigening. Want als ik, voor een deel, het leven kon invullen van mijn Marokkaanse tante, waarom dan niet het leven van een Chinese prinses in de negende eeuw?

Op mijn negentiende debuteerde ik met een bundel verhalen gesitueerd op plekken die ik nooit had bezocht.

 

Ik mocht verzinnen. Misschien móést ik wel verzinnen. Als ik andere werelden opriep, wist ik ten minste waar mijn wereld uit bestond. Uit anders zijn. De verbeelding hielp me dingen weer binnen hun grenzen te doen vallen. De grenzen van een roman. De oorzaak van deze artistieke overmoed is het product van zowel dat mystieke (‘wat is het ver en interessant’) als de toe-eigening (‘het hoort bij mij’) van verschillende culturele aspecten binnen mijn familiegeschiedenis.

 

Een van de dwingendste uitspraken over dat anders-zijn is van Nelleke Noordervliet, gevonden in het opschrijfboekje waarin mijn moeder haar mooiste citaten uit de wereldliteratuur neerkrabbelde: ‘Hij hoorde nergens bij. Alleen bij het verlangen.’  Noordervliet typeert een personage. Het is het motto geworden van mijn autobiografische roman Afkomst. En ik denk ook aan deze woorden als ik zelf romans lees. Als ik lees over een personage in de Nederlandse literatuur.

 

Nederland, het land waar ik bij hoor. En dat ik herinner aan zijn koloniale en migratiegeschiedenis. Een geschiedenis die ik vanzelfsprekend terugvind op de pagina’s van de Nederlandse literatuur. Wie aan het woord is, is daarbij van belang. Representatie is een sleutelwoord, niet in de laatste plaats omdat we leven in een tijd waarin lezers een cultureel diverse achtergrond hebben. Als er in een land als België, met een Congolees koloniaal verleden en een grote bevolkingsgroep met Congolese roots, een canon van de Nederlandstalige literatuur wordt samengesteld, is het belangrijk daar ook een roman met een postkoloniaal perspectief in op te nemen.  Zo’n boek laat ons – via de spiegel die een roman is- toe sporen te zoeken van verleden en geleden tijd. Confronteert ons met de pijn van een personage en een blik op de grote geschiedenis. Des te opvallender, dat de canon vrijwel volledig voorbijgaat aan schrijvers met een andere culturele achtergrond.

 

Connie Palmen schrijft in Het geluk van de eenzaamheid: ‘Literatuur is persoonlijk, origineel en bevestigt de eenzaamheid. De kunst van de roman is zowel de kunst van het onthullen van fictie, als die van het scheppen ervan. De originaliteit en verrassing van het nieuwe, de kenmerken van een goede roman, ontleent zijn waarde aan de moed en het vermogen van zowel de schrijver als de lezer  om persoonlijke ontdekkingen te doen.’ 

 

In een canon van een divers land, die hoogtepunten uit de literatuur in het Nederlands (een taal die wordt gesproken door een diverse groep mensen met een migratieachtergrond) onder de aandacht brengt, mogen de persoonlijke ontdekkingen van bi-culturele schrijvers die in het Nederlands schrijven niet ontbreken. Want vaak vernieuwt deze groep Nederlandse schrijvers artistiek de Nederlandse taal door open te staan voor het gebruik van archaïsch Nederlands. Ook kennen ze vaak verschillende culturen van binnenuit en doen zo verslag van de eenzaamheid van het samen leven. Door kennis te verbinden aan persoonlijke pijn doen ze recht aan gedeelde geschiedenis. Zo onthullen ze blinde vlekken van die geschiedschrijving, scheppen ze fictie zowel als ze die, binnen een gezin of samenleving, onthullen. En worden ze soms gedwongen op andere wijze verbeelding te ontwikkelen omdat ze, als onbekenden in Het land van aankomst, nog de gewoonte hadden wat ze niet wisten aan te vullen met fantasie. Zoals alle schrijvers getuigen ze van intimiteit en vervreemding. Maar vaak maken ze ons daarbij deelgenoot van een migratiegeschiedenis.

 

De canon ontbeert nog een roman die de postkoloniale geschiedenis voor het voetlicht brengt, van de hand van een schrijver die vertelt vanuit een andere culturele context en oproept tot zelfonderzoek. Dat is wat de canon nodig heeft. Zonder een dergelijke stem verliezen we een deel van de moed om ontdekkingen te doen over onszelf. Zo’n roman is het Nederlandstalige werk De morgen loeit weer aan van de Nederlands-Antilliaanse auteur Tip Marugg, verschenen in 1988. Het is een verslag van persoonlijke ontdekkingen dat in de canon niet zou mogen ontbreken.

 

De morgen loeit weer aan vertelt het verhaal van een oude kluizenaar die buiten de stad leeft. Tijdens een lange nacht overpeinst hij zijn leven. Tedere, haast vergeten herinneringen laaien nog eenmaal op. Hij koestert een verlangen naar catharsis en uiteindelijk ligt de enige uitweg in de Apocalyps, zowel voor de ik-figuur als voor de wereld waarin hij leeft. Maar voor het zover is roept Marugg de krachten en tegenkrachten van de geschiedenis van het eiland op. Zo constateert hij: ‘De rooms-katholieke kerk heeft de uit Angola en Calabar meegevoerde Afrikaanse God nog niet helemaal weten te verdrijven, de onzichtbare kinderrover die in het oerdonker over het eiland waart nog niet weten te verbannen, de frauduleuze aanbidding van heiligen nog niet weten te onderdrukken.’

 

Het gaat in de roman om spiegeling, om de sporen die Nederland achterlaat. Haast terloops, als in een zacht gepreveld gebed, komt de man Nederland tegen in het landschap: ‘Wie weet hoeveel slaven in de zeventiende en achttiende eeuw hun dood niet hebben gevonden op de plaats waar ik nu zat. Onder de negerbevolking doen nog merkwaardige verhalen de ronde over slaven die vroeger terugvlogen naar Afrika. Men gelooft nog steeds voor vast dat slaven die geen zout hadden gegeten ertoe in staat waren. Daartoe zochten zij een hoogte op, strekten de armen naar de hemel en stegen op voor de vlucht naar hun continent. Maar ik geloof niet dat ook mensen van drie of vierhonderd jaar geleden zo stom konden zijn zich te verbeelden dat zij in staat waren tot aeronautisch slootjespringen met hun lichaam.’

Het is juist het vertelperspectief van een kluizenaar, iemand die alleen tegenover de schepping staat en zich heeft losgezongen van een sociale en culturele context, dat ons de vrijheid geeft ons te identificeren met de man en zijn kennis van het verleden, zijn cynisme naar mythen, zijn mystificatie en zijn toe-eigening.

 

Hij herinnert zich zijn leven. Misschien móest hij zich wel herinneren. Als hij de wereld van het eiland opriep, wist hij ten minste waar zijn wereld uit bestond. Uit anders zijn. De onderzoekende geest van de kluizenaar maakt ons deelgenoot van zijn verlangen: hij denkt aan de liefde en aan de dood, aan de natuur van het eiland: het landschap is een lichaam geworden dat hem zal moeten opnemen. (Zoals in de Indonesische lyriek die ik ooit las: ‘Ik wil sterven op het puntje van je nagel, ik wens me een graf in de palm van je hand’ .) En is het denken aan de dood niet ook met de natuur verweven? ‘Ik heb er nooit over horen spreken en er ook nimmer iets over gelezen, zodat ik aanneem dat ik de enige ben die op de hoogte is van het fenomeen dat dagelijks bij zonsopgang aan de zuidhelling van de berg plaatsvindt, waarbij vogels zich te pletter vliegen tegen de rotswand.’

 

De verteller speelt een ‘eenzaam spel’ met zijn herinneringen. Een gevaarlijk spel, aangezien ‘alles wat pril en smetteloos is te maken heeft met de dood.’ Daarnaast is het ook een dans van vermoeden met de wereld en de natuur om zich heen, en dat in prachtige, vitale taal. Als gezien door een kijkgaatje in een gordijn, schetst Marugg de chaos van het toneel van de wereld: de wandaden van militairen, een baby die in een kamer voor het open raam ligt te krijsen en het dodelijke slachtoffer wordt van de maanwind .

 

Het vertrekpunt van deze caleidoscopische roman  niet om de wereld te bezoeken en te bereizen, maar haar te herinneren. En dat met de lome angst die hoort bij de roes van alcohol en met het groot mededogen voor de schepping, zoals het belangrijke romans vermag. Iedere Nederlander en Vlaming moet daarom in de canon geconfronteerd worden met De morgen loeit weer aan. Juist omdat we onze eigen sporen gespiegeld moeten zien in een andere cultuur. Om te weten dat we kunnen ontkomen aan de wanhoop.  Om ons ‘een kleine daad in een vergeten hoek van de aardbol’ te kunnen herinneren, ‘die ons sterkt, omdat zij de dingen weer binnen hun grenzen doet vallen.’ 

Rashid Novaire (1979) is schrijver. Hij schreef verhalen, romans, hoorspelen en theater en werd tweemaal genomineerd voor de Libris literatuurprijs. In 2021 verscheen bij Ambo-Anthos de roman De vooravond, over een verloving in 1939 tussen een Duitse vrouw en een Nederlandse man die op de tocht staat door een oproep van de nazi-regering.

Deze tekst kwam tot stand in het kader van Canonconversaties een podcastreeks van de KANTL en deBuren. In deze reeks kijken Vlaamse en Nederlandse literatuurkenners met een kritische blik naar de Vlaamse ‘Canon van de Nederlandstalige literatuur’ en doen ze aanbevelingen voor de herziening in 2025.

 

 

In de loop van mei en juni 2021 lanceren de KANTL en deBuren 3 thematische podcastafleveringen met deze auteurs, Vlaamse canonconversanten en Anke Verschueren.