Het waarom van de literaire canon | Pleidooi van Christiaan Ronda

Datum 11 februari 2021

In Canonconversaties, een podcastreeks van deBuren en KANTL, opent Anke Verschueren het debat over de canon van de Nederlandstalige literatuur. Met Christiaan Ronda spreekt ze over de zin en onzin van een literaire canon. 'We moeten ons afvragen waar de canon voor is, of sterker: we moeten manieren bedenken om de canon meer te laten zijn dan een museum in lijstvorm'.

De literaire canon: tweestrijd tussen conservering en inspiratie

 

Een canon wil tegelijk vieren of herinneren, én inspireren. Een problematisch gevolg van deze tweespalt is dat er veel boeken in de canon staan die enorm bekend zijn – die willen we tenslotte niet vergeten –, maar dat er bij deze non-vergeetachtigheid vergeten wordt dat het bekende zelden onze bescherming nodig heeft. Sterker, door de gebaande paden te blijven bewandelen valt het tweede doel ­– inspireren – al snel buiten de boot. Uiteraard kunnen klassiekers inspirerend zijn, geestverruimend en levensomwroetend zelfs, doch in de canon van 2020 is dat effect voor een groot deel een abusievelijk gevolg, en nadrukkelijk niet een nagejaagd doel. Een gespleten persoonlijkheid is soms ontzettend vruchtbaar (zie Pessoa), maar een lijst van slechts vijftig werken die deze meervoudige doelstelling heeft, vervalt te vaak in clichés. Nijhof, Boon, Michiels, Bloem, Nescio: allen baanbrekende en altijd nog inspirerende auteurs, zeker, maar de duale doelstellingen van de canon zorgen voor precair jongleren met allerlei wensen en stemmen, waarbij soms ballen worden hooggehouden die best zouden mogen vallen.

 

Laat mij eens tegen een heilig huisje trappen: wat bereiken we ermee De ontdekking van de hemel in de canon op te nemen? Herinnering, ja, van een zeer solide boek, erg dik ook, dat over de jaren veel geroemd is en ongelooflijk goed verkocht. Maar krijgen bekendheid en imposante omvang hier niet de overhand op kwaliteit? Léren we hier iets, iets dat we niet beter van, zeg, Het stenen bruidsbed of Het proces zouden leren? Staat er iets op het spel? Dreigt er ergens het gevaar dat we de wereld met nieuwe ogen zullen zien? Ik meen van niet, en dat zijn wel voorname als niet de voornáámste doelen van kunst—maar misschien niet van de canon.

 

(Dat De ontdekking van de hemel in 2007 via publieke stemming tot Het Beste Nederlandstalige Boek Aller Tijden werd verkozen doet mij niks; het Mooiste Woord Uit De Nederlandse Taal zou dan ‘liefde’ zijn, terwijl het toch klinkklaar is dat ‘scherf’, ‘martelaar’ en ‘syfilis’ velen malen mooier in de mond liggen, ook als de inhoud wat minder leuk is.)

 

Neem De Leeuw van Vlaenderen, Max Havelaar of Pallieter. Waren dat voor hun tijd emblematische boeken? Wellicht, ik zal dat niet proberen te ontkennen, maar bij het lezen van die en sommige andere werken bekruipt mij altijd het gevoel dat een onderwijzer bij mij erin wil stampen hoe men in een bepaalde periode leefde, dacht en verlangde, wat prachtig kan zijn, fantastisch!, maar voor de canon wel het risico inhoudt dat literatuur beperkt wordt tot tweederangs geschiedschrijving: de criteria van literaire kwaliteit enerzijds en (cultuur)historisch belang anderzijds raken te zeer met elkaar verknoopt. We moeten ons afvragen waar de canon voor is, of sterker: we moeten manieren bedenken om de canon meer te laten zijn dan een museum in lijstvorm. We kunnen ons afvragen: ‘Wat is een Nederlandstalige canon als Karel ende Elegast er niet op staat?’ Maar eveneens moeten we ons afvragen: ‘Wat is de canon als Karel ende Elegast er wél op staat?’ Ik ben een Filistijn en een Yahoo, en ik zou daarom zonder scrupules met een botte machete door de eerste 20 tot 25 werken van de huidige canon kappen, waar het historisch belang duidelijk de overhand heeft.

 

Turks fruit (1969) is een ander modern voorbeeld van een boek waarvan de canonisering vragen oproept: ik heb dit nooit een bijster geslaagde of opruiende roman gevonden, zelfs niet toen ik zestien was, en de inclusie ervan lijkt haast een knieval voor populariteit—Wie kent het boek niet? Heeft het boek veel invloed gehad, had het een enorme reikwijdte in de cultuur? Dat zou an sich een relevant criterium kunnen zijn, maar het is erg moeilijk meetbaar én het kan een zelfversterkend mechanisme worden, een feedback loop: wat invloed had wordt onthouden en blijft daarom invloed hebben en vergt geen andere rechtvaardiging meer dan ‘iedereen kent het.’ Ook zijn Wolkers’ man-vrouwverhoudingen op zijn minst problematisch te noemen, en hoewel we echt niet hoeven doen alsof de mensheid altijd al zo denkt zoals nu, en kunst niet zomaar langs een morele meetlat gelegd mag worden (Celine was een schoft én een briljant schrijver), heeft Turks fruit niet voldoende literaire kwaliteit om op de lijst te blijven staan.

 

Er schuilt waarde in het willen vertegenwoordigen van bepaalde tijdvakken, maar Turks fruit zit vást in zijn eigen tijd, en ik zou liever kiezen voor een stilistisch verbluffende roman die sinds de jaren ’60 niet aan zeggingskracht heeft ingeboet: De vadsige koningen (1961) van Hugo Raes. Dit boek bevat ook … lastige termen en karakteriseringen die ik in een hedendaags werk niet gedrukt zou willen zien, maar de roman functioneert perfect als tijdsdocument én als tijdloos hoogstandje van de Nederlandse taal.[1] Als we er smartphones en e-mail bij zouden inbeelden, zou het boek haast net zo goed vandaag als zestig jaar geleden geschreven kunnen zijn.

 

Ik wil Turks fruit dus nadrukkelijk niet wegmoffelen om een gezellig, volledig van controversiële woorden of ideeën verstoken boek ervoor in de plaats te stellen. Laat de controverse maar donderen, daar draait het hier niet om. Of het nu gaat om een knock-out of om punten: Raes wint iedere bokswedstrijd tegen Wolkers: in hun eigen tijd zowel als nu is De vadsige koningen domweg het betere boek, ook als het nooit de impact of populariteit van Turks fruit heeft gekend. Raes was in zijn eigen tijd in bepaalde kringen aardig bekend, maar inclusie van deze roman zou nu bij velen vragen oproepen: ‘Hugo wie?’, ‘de Vadsige wat?’, en dat is precies reden om dit boek te nomineren: laten we het bekender maken, laat iedereen het lezen en erdoor geïnspireerd of desnoods verveeld worden, maar laten we lezen en niet meer herkauwen, tot ook Raes een cliché is geworden en zich in 2035 door een andere schrijver vervangen ziet. De canon kan niet permanent zijn, welk criterium we ook toepassen: ook historisch belang verschuift.

 

En wat voor de hierboven genoemde romans opgaat, zal ook voor andere boeken op de lijst gelden. Er zijn bekende boeken die niet relevant zijn en er zijn cruciale boeken die weinig mensen kennen. Jan Arends’ Keefman (1972). F.B. Hotz’ Dood weermiddel en andere verhalen (1976). Sybren Polets De hoge hoed der historie (1999). Een bundel van J.M.H. Berckmans, al vind ik het moeilijk kiezen. En dan allerlei boeken van vrouwelijke schrijvers en auteurs met een niet-Westerse achtergrond waar andere lezers betere inzichten over te delen zullen hebben—ik zou een trits internationale kandidaten kunnen noemen, maar geen canon heeft mij ooit geholpen die verkenningstocht in mijn eigen taalgebied te ondernemen: van de drie vrouwen uit de twintigste eeuw ken ik alleen Haasse, en Oeroeg is ook nog eens niet haar beste boek.

 

Een laatste noot, ten slotte. Mijn eigen lezer- én schrijverschap zijn veel verschuldigd aan het werk van Simon Vestdijk en het is een schanddaad dat hij niet in de canon is opgenomen, hoe weinig ruimte daarin ook is. Ik zou er echter voor willen waken dat men in 2025 besluit Vestdijk een plekje te geven, en dan Terug tot Ina Damman of De koperen tuin kiest omdat dat de ‘Vestdijk-klassiekers’ zijn, terwijl Meneer Vissers hellevaart en De kellner en de levenden veel meer sprankelen en vlammen met verbeelding, inzicht, vormexperiment en uitdaging van verwachtingen. Auteurs hoeven niet standaard met hun beroemdste boek genoemd te worden ­–waarom zouden ze? ­–, en beroemde boeken hebben niet zomaar recht op een plekje. Wat bekend is, is al bekend. Dus wat wil de canon? Wat wil de canon zijn en wat wil deze teweegbrengen? Herinneren en inspireren kunnen samengaan, maar niet afzonderlijk nagejaagd worden. Het is tijd om niet langer op twee gedachten te hinken.

[1] Een nieuwe uitgave door uitgeverij Karakters is blijkbaar ‘herzien (…) op taalgebruik dat niet langer als neutraal gezien wordt.’ Ik heb die editie niet in handen gehad, maar ik vrees ook voor geschiedvervaling, of het gladstrijken in functie van moderne opvattingen.

Christiaan Ronda (1987) kwam ter wereld in een klein huisje in Groningen (NL) en werd in 2010 herboren in het grootse Berlijn, waar hij besloot zich op de literatuur te richten. Sindsdien schrijft hij zo fulltime als maar kan, ondersteund door allerlei baantjes en vooral zijn vriendin. Via omwegen naar Amsterdam en Frankfurt am Main kwam hij in 2020 eindelijk weer in Berlijn terecht, waar hij voor eeuwig wil blijven.

 

Hij publiceerde zo’n twintig korte verhalen in Kluger Hans, DW B, Tirade, Deus Ex Machina en andere tijdschriften. In zijn teksten zoekt hij altijd naar vonkjes vervreemding, onrust en ontmantelingen van verwachtingen, want kunst dient om ons met nieuwe ogen naar het bekende te laten kijken. Kort proza en andere stukken zijn te vinden op zijn website www.ekrituur.nl, en zijn omzwervingen door de Teutoonse hoofdstad zijn te volgen op Instagram @christiaan_ronda.

Deze tekst kwam tot stand in het kader van Canonconversaties een podcastreeks van de KANTL en deBuren. In deze reeks kijken Vlaamse en Nederlandse literatuurkenners met een kritische blik naar de Vlaamse ‘Canon van de Nederlandstalige literatuur’ en doen ze aanbevelingen voor de herziening in 2025.

 

 

In de loop van mei en juni 2021 lanceren de KANTL en deBuren 3 thematische podcastafleveringen met deze auteurs, Vlaamse canonconversanten en Anke Verschueren.