Schrijfresidentie 2015

Dichter in digitale tijden: 'Mijn werk is meer vrijen dan neuken'

door Jan de Deken

Datum 16 februari 2016

In 2015 trok Jan De Deken met deBuren op schrijfresidentie naar Parijs. Hij schreef er dit portret van mederesidente Charlotte Van den Broeck, die als jonge dichter haar weg zoekt in de Franse hoofdstad. Het stuk was eerder te lezen in Knack.

'Hier in Parijs probeer ik mijn ik kwijt te raken.’
‘Lukt dat?’
‘Niet echt. Al is het hier wel makkelijker om in anonimiteit op te gaan.’

Inspiratie vindt ze belachelijk, en een muze al helemaal. Dichteres Charlotte Van den Broeck (24) kijkt rond, schrijft, en stapt dan het podium op, van de Nacht van de Poëzie, of van een cafeetje achter de Sorbonne. Op haar zoektocht naar haar plek in de grote wereld troffen we haar in Parijs. ‘Psycholoog, dat klinkt tenminste als een broodwinning. Maar dichteres?’

Het bier is koud, de zon brandt. Mieren zoeken pizzaresten in het gras van de Champ-de-Mars. Ik vraag Charlotte Van den Broeck om een gedicht.
‘Wat wil je? Ik ben een levende jukebox.’
‘Iets passends.’
Boekarest dan.’

'… Tussen het puin van het vergeten staat de boekenkast
van mijn grootvader en de zondagmiddag
waarop we samen de atlas lazen, zijn vinger
op de hoofdstad van Roemenië.

Dat men daar ‘een schitterende verzameling hoertjes’ had
en dat ik dacht, dat een hoer zoiets als de Eiffeltoren was
en hem verweet dat hij daarvan nooit
een miniatuurversie voor mij meebracht.

Later bleken landsgrenzen en grootvaders…'


Friends, one more beer, very cold.’ Een Pakistaanse verkoper onderbreekt ons. In zijn kielzog volgen vakbroeders met de miniatuur-eiffeltorens uit het gedicht. Het origineel torent monumentaal boven ons uit. Of all places, wilde Charlotte per se de Eiffeltoren bezoeken. ‘Ik hou van die kitscherige romantiek. Ik zou ook graag eens op cruise gaan. Met een band die speelt tot het schip zinkt.’

We moeten het stellen met enkele djembéspelers. Toeristen zwermen met selfiesticks onder het metalen skelet van ’s werelds meest bezochte monument. Een venter biedt babykonijntjes aan, voor één euro mag je ermee op de foto. ‘Zouden ze gedrogeerd zijn?’ vraagt Charlotte zich af.

Haar blik glijdt af naar twee zweterige kickboksers in een kiosk. ‘Ja, nu moet ik daarover schrijven. Beelden schieten vaak razendsnel als dia’s door mijn hoofd. Dan probeer ik te temporiseren, maar ik heb geen pauzeknop. Bon, ik kan binnen vijf jaar nog altijd secretaresse worden.’

Geen wonder dat het hard gaat voor Charlotte. In januari debuteerde ze bij De Arbeiderspers met Kameleon, een verrassend sterke dichtbundel voor iemand die pas drie jaar geleden haar eerste gedicht schreef. ‘Het klinkt banaal, maar ik ging door een moeilijke periode en zocht een manier om daarmee om te gaan. Ik studeerde toen nog Germaanse talen, en las in korte tijd twee gedichten die een enorme impact op me hadden: Todesfuge van Paul Celan, over zijn ervaringen in een Duits concentratiekamp. En Lamento van Remco Campert. Ik had er nooit bij stilgestaan dat taal zoveel teweeg kon brengen. Ik wilde ook iets zeggen.
Ik begon op te treden bij De Sprekende Ezels, een heel laagdrempelig podium georganiseerd door de Antwerpse stadsdichter Stijn Vranken. Je krijgt tien minuten, alles mag. Vranken nodigde me uit om mee op zomertournee te gaan. Zo ging de bal aan het rollen.’

Sindsdien weerklonken haar gedichten in alle grote Vlaamse zalen. Ze ging op tournee met Saint Amour. En op zaterdag 19 september mag de jonge Turnhoutse de Nacht van de Poëzie in Utrecht afsluiten, de jaarlijkse dichthoogmis van onze noorderburen. ‘Niet simpel, want ik moet tot drie uur ’s nachts nuchter blijven’, grijnst ze. Waarna ze meteen naar Wenen vliegt, om met Duitse vertalingen van haar gedichten de stad van Strauss te veroveren.

© Jan De Deken

Maar eerst Parijs. Samen met zestien andere jonge schrijvers mag ze onder de vleugels van het Vlaams-Nederlands cultuurhuis deBuren twee weken in de Franse hoofdstad verdwalen om inspiratie op te doen. ‘Al geloof ik niet in inspiratie. Ik kan niet tegen schrijvers die een gebrek eraan als excuus inroepen om niet te werken. Je mag daar niet afhankelijk van zijn.’ Een muze dan? ‘Pff, dat vind ik al even belachelijk.’

deBuren nodigt ook sprekers uit, zoals schrijver David Van Reybrouck deze avond. Er wordt gedebatteerd over de paringsdans van literatuur en engagement, over een nieuwe seksuele revolutie en de liefde als consumptiegoed. ‘Ik zie jonge meisjes, die zichzelf chickies noemen, zich erg vrijpostig op mannen aan de bar gooien’, zegt Van Reybrouck. ‘Als emancipatie betekent dat vrouwen mannengedrag gaan kopiëren, vraag ik me af of we wel de juiste weg bewandelen.’
Van den Broeck countert: ‘Waarom zou het een afspiegeling zijn van mannelijk gedrag? Waarom niet een instinct dat alle mensen delen, maar vroeger onderdrukt werd?’ Ze laat de schrijver even sprakeloos.

Ze speelt een thuismatch. Vrouwelijkheid is een leidmotief in haar dichtbundel. ‘Het fascineert me hoe vrouwen geportretteerd worden, maar eigenlijk praat ik niet graag over sekseverschillen. Zo hou je een zeker discours in stand. Als ik sommige recensies lees, lijkt het wel alsof ik plots vanonder een steen vandaan ben gekropen om het over vrouwen te hebben. Terwijl het daar al tweehonderd jaar vrij expliciet over gaat. De focus lag simpelweg op wat mannen schreven omdat de wereld mannelijk georiënteerd was. Tegelijk ben ik me ervan bewust dat vrouw-zijn me al geholpen heeft in mijn carrière. Is dat slecht? De meeste programmatoren zijn nu eenmaal mannen van veertig.’

Dat een recensent schreef dat voor Charlotte Van den Broeck de zaadcel duidelijk inferieur is aan de eicel, vindt ze onterecht. ‘Dat ik vrouwelijkheid thematiseer, betekent niet dat ik iets over een machtsverhouding wil zeggen.’

© Jan De Deken

Ik lees pagina 14 van Kameleon.
In de uitvergrote korrels van dansende pixelbeelden/ zwiert het meisjeshaar in lange staarten, meisjeshaar/dat nog geen troef is, maar een last bij het spelen/ bij het lopen zijn het net zwepen

Kameleon is een onderzoek naar identiteit’, licht ze toe. ‘Het meest ingrijpende aan opgroeien is de verandering die je lichaam doormaakt. Het krijgt een heel andere betekenis, en dat verandert de sociale rol die je speelt. Een vrouw die kinderen krijgt, is voortaan in de eerste plaats moeder. Dat is iets moois, maar het boezemt me angst in dat een zorgende rol opnemen ook je identiteit overneemt.’

Ik blader verder.
Je vingers drukken dieper in de natte kalk/ van mijn schouderbladen./ Laat deze rug het onbeschreven landschap zijn/ waarnaar je later als vaderland verwijst.

Ze lacht. ‘Een vriend zei na het lezen van de bundel: “Je had ook wel eens uit de slaapkamer mogen komen en naar de keuken kunnen gaan.” Ik schuw seksualiteit niet, veel gedichten gaan over een amoureuze relatie. Maar het is niet expliciet seksueel, toch?’
Ze antwoordt zelf. ‘Het is meer vrijen dan neuken.’

‘Ik zou nog 199 gedichten kunnen schrijven over lichamelijkheid en wat mensen met elkaar doen, maar ik wil niet in herhaling vallen. Nu is het misschien nog aanvaardbaar om poëzie te schrijven vanuit mijn eigen ervaringen, maar mijn ideaalbeeld van kunst is dat ze boven het persoonlijke uitstijgt. Hier in Parijs probeer ik mijn ik kwijt te raken.’
‘Lukt dat?’
‘Niet echt. Al is het hier wel makkelijker om in anonimiteit op te gaan.’

Charlotte mag dan niet klinken als een 24-jarige, in de chaotische Gare du Nord is ze gewoon een meisje dat wordt opgeslokt door de miljoenenstad. Met grote Amélie Poulain-ogen kijkt ze naar de daklozen die wijn drinken en hun roes uitslapen tegen ijzeren stationspoorten. ‘Ze behoren tot het decor van de stad, zoals een fontein. Ik krijg hier wel last van engagement. Ik heb net een gedicht over een zwerver geschreven.’
‘Last?’
‘Ja, ik vecht daartegen. Een gedicht hoeft geen stelling in te nemen. Ergens over nadenken is genoeg.’

Tegenover het station ligt Brasserie des Belges, ooit een vertroostingsoord voor Belgische arbeiders. De façade belooft ontbijt en broodjes, maar die worden hier al lang niet meer geserveerd. Alleen de kinderen en kleinkinderen van de oude uitbaatster krijgen friet met curryworst. Hun vier tafeltjes werpen een barricade op tegen het cliënteel. Vóór hen: eenzame dronkaards met bloeddoorlopen ogen. Achter hen: kinderwagens, speelgoed en een replica van Manneken Pis. Brasserie des Belges is een café met de rommel van een woonkamer. Chimay van ’t vat, kleurboeken op de toog.

Charlotte haalt pen en papier boven. ‘Sommige verhalen kan je zelf niet verzinnen.’ Ze herkent de tristesse. Ook haar moeder groeide op in een café. Charlotte is de eerste Van den Broeck die een universitair diploma behaalde. Soms voelt ze zich vervreemd van haar familie. ‘Ik heb ook constant het gevoel dat ik van alles in te halen heb, ten opzichte van mensen die in hun jeugd eens naar een andere film gingen kijken dan Lord of the Rings.’

© Jan De Deken

Haar meisjeshaar zwierde in Turnhout, een fijne, veilige plek. ‘Maar je zou ook een stolp over de Kempen kunnen zetten. Als je er eenmaal uitbreekt, blijkt de wereld veel groter te zijn. Wij gingen nooit op reis. Toen ik in Gent ging studeren, was ik wat bang van die vrijheid. Ik ben heel beschermd opgevoed, en was erg naïef toen.’

Nu woont ze tussen de Marokkaanse kappers in Borgerhout. De kinderlijke naïviteit in haar bundel maar schijn. Grotendeels toch. ‘Ik ben nog altijd heel goedgelovig en kan een roekeloos vertrouwen hebben in mensen. Dat is mooi, maar het betekent ook dat ik kwetsbaarder in het leven sta. Ik ben waakzaam. Dat is nodig, want ik heb veel zwaarte in mij. Ik kan verdriet hebben om dingen die andere mensen onverschillig laten. Thuis keken we ook niet naar het journaal. Daardoor kan een beeld heel hard bij me binnenkomen. Je kunt de wereld niet dragen. (denkt na) Hè, dat klinkt zo zwak. Ondertussen lees ik wel de kranten, hoor.’

‘Kost het je moeite om uit je comfortzone te stappen?’
‘Ja. Ik ben een controlefreak. Poëzie is daar het uitgelezen medium voor. Je hoeft nergens rekening mee te houden, taal krijgt alleen de betekenis die jij ze geeft.
Ik voel me deel van een generatie perfectionisten. In mijn omgeving zie ik vooral mensen die zich zo sterk mogelijk willen ontwikkelen. Die ook makkelijker voor zichzelf kiezen dan vroeger. Iedereen wil een superlatief zijn, de best mogelijke versie van zichzelf. Als je geen passie hebt, word je als lui aanzien.’

Ze weet dat perfectionisme geen recept is voor geluk, zegt ze. ‘Je kunt nooit je doel bereiken, want dan klopt het niet meer. Een perfectionist haalt zijn identiteit net uit het blijven streven. Ik was gelukkig in een relatie, en toch is ze geëindigd. Misschien had ik onbewust het gevoel dat ik te veel had. Ik denk dat elk mens een beetje zelfdestructief is, vooral wie dingen maakt. Ik moet problemen hebben om creatief te kunnen zijn. Zou jij graag een tekst lezen waarin iedereen de hele tijd blij is? Ook op het podium is het makkelijker om je kwetsbaar op te stellen dan om genot te tonen. Dat is veel bloter.’

Het is een teken van de tijd: de meeste mensen tonen vooral hun hoogtes. Iedereen leidt een fantastische leven als je hun Facebookpagina mag geloven. ‘Dat is waar. Onlangs postte een kennis een bericht: dat hij in het Antwerpse iemand nodig had om mee te praten. Of desnoods gewoon een schouder. Je eerste reactie is om ermee te lachen. Het is zo menselijk, maar tegelijk haast zielig want sociaal niet aanvaard.
Maar de werken die mij ontroeren, zijn er nooit die vreugde tonen. Eén van mijn lievelingsschilderijen is de Gilles van Watteau. Een harlekijn staat heel droevig te kijken op een podium. Zijn hagelwit clownspak maakt het beeld zo triest. Een ongelukkige toestand is nog pijnlijker als er geluk wordt gesuggereerd. Ik voel me vaak zoals die harlekijn.’

Ze lacht om haar eigen weemoed. ‘Begrijp me niet verkeerd, ik sta heel graag op het podium. Ik schrijf gedichten om ze voor te dragen. Ik vertrouw weinig mensen als tweede lezer, feedback haal ik bij het publiek. Vaak blijft dat bij: ‘Het was mooi.’ Dat dempt dan de onzekerheid. Maar soms krijg ik concrete commentaar, en weet ik dat een bepaald beeld werkt.’

Dat een jonge generatie dichters in digitale tijden furore kan maken, heeft volgens Charlotte veel met het podium te maken. ‘Mensen willen poëzie beleven. Het podium is veel directer dan thuis een bundel lezen. Je brengt emotie over. Op papier heb je minder handvaten. En… als ik ergens mag lezen, weet ik dat ik die maand weer de huur kan betalen. Van dichten kun je niet leven, maar dankzij mijn optredens kom ik rond. Al leef ik erg gerantsoeneerd.’

© Jan De Deken

Kunstenaar-ondernemer

We zitten weer aan tafel bij deBuren. Hoog bezoek. Vlaams minister-president Geert Bourgeois (N-VA) komt uitleggen waarom zijn regering cultuursubsidies schrapt. Hij betoogt dat een kunstenaar ook een ondernemer moet zijn. Zijn schrijverspubliek sputtert tegen. ‘Als je cultuur in economische termen uitdrukt, gaat het al snel over rendement en jezelf in de markt zetten. Daar moet je van kunnen wegblijven’, vindt Charlotte.

Wanneer de minister-president spreekt over ‘ons landje van zes miljoen inwoners’, staat het haar op haar armen even recht. ‘Ik ben geneigd om mezelf Vlaming te noemen omdat ik heel sterk met mijn taal verbonden ben. Maar ik word dan bijna boos op mezelf, want het suggereert een gedachtegoed dat ver van het mijne staat. Vlaming zijn werd gekaapt door Vlaams militantisme. Ik vind dat erg.’

Ze is eenduidig over politiek, maar worstelt met alle andere vragen. Ze heeft een oude ziel, hoort ze vaak. Ze is bedachtzaam, hoeft niet overal een mening over te hebben, relativeert voortdurend haar eigen uitspraken. ‘En dat is goed zo. Ik hoop dat ik ook binnen tien jaar niet overal een antwoord op heb.’

Maar een brein op permanente ontdekkingstocht is ook vermoeiend. ‘Zo weet ik nog altijd niet of ik mezelf schrijver wil noemen. ‘Dichter’ heeft nog minder draagkracht. De romantiek druipt eraf, alsof je alleen, getormenteerd, op je zolderkamertje zit te zwoegen. Mijn vrienden zeggen: ‘Ik ben psycholoog’ of ‘Ik ben manager’. Dat klinkt tenminste als een broodwinning.
Maar ik? Ik droomde ervan om een boek te publiceren. Dan zou ik me een echte schrijver voelen. Maar het maakt geen verschil. Eén dichtbundel uitbrengen wil niet zeggen dat je een leven lang iets te vertellen hebt dat anderen interessant moeten vinden. Wat als dit een gelukstreffer is? Had men het minder goed gevonden als ik dit op mijn dertigste had geschreven? Ik heb vaak het gevoel dat alles te makkelijk gegaan is. Schrijvers die ik zelf heel goed vind, sturen hun script naar uitgeverijen, waar ze op een stapel belanden en misschien zelfs nooit gelezen zullen worden. Waarom ik dan wel?’

© Jan De Deken

Charlotte wil naar het natuurhistorisch museum. Naar opgezette dieren kijken helpt om de chaos in haar hoofd te bestrijden. ‘Op reis ga ik altijd naar de dierentuin. Ik hou van de complexloosheid van het leven van een dier in de zoo.’ Een opgezette kudde Afrikaanse dieren probeert het art-nouveaugebouw uit te rennen. De big five nemen de leiding, maar haar aandacht valt op een kleine rotsklipdas. Een gedrongen pluizenbol met angstige ogen, kleiner dan de olifantenpoot ernaast. ‘Ze hebben zijn ziel vastgelegd. Ik weet hoe een neushoorn eruit ziet, maar ik wist niet dat zo’n diertje zo menselijk kan kijken.’

Toch is ze teleurgesteld in het museum. Te kinderachtig, niet wetenschappelijk genoeg. ‘Ze beloven in de folder de grote evolutie van het leven. Ik hoop dat we dat nog mogen zien.’ Wetenschap fascineert haar. ‘Ik vind het jammer dat ik nooit goed was in fysica of chemie, dingen die er echt toe doen. Als je op zoek bent naar antwoorden, is een natuurkundige verklaring toch sluitender dan erover filosoferen. Ik ben me erg bewust van de nutteloosheid van wat ik doe. Hoeveel mensen zouden mijn dichtbundel gelezen hebben?’
Ze twijfelt. ‘Nee, dat is niet waar. Zo zie je bij begrafenissen dat mensen wel teruggrijpen naar poëzie.’
Elke dichter zegt het weleens. Zijn begrafenissen de laatste strohalm waaraan ze zich vastklampen om hun contact met de echte wereld te bewijzen? Ze lacht. ‘We moeten ons ergens mee verdedigen. Goddank dat er mensen doodgaan.’

Het is woensdag en de laatste avond in Parijs. In een gewelfkelder achter de Sorbonne zit een dertigtal superlatieven. Het is het soort vrij podium waarop het voor Charlotte allemaal begon. Alles mag. Er passeren gedichten over politiegeweld tegen zwarten in de VS. Een vlezige vrouw in paars en glitter gorgelt het Amerikaans volkslied met haar vuist in haar mond. Charlotte mag als laatste op. Ze wordt aangekondigd als een grote dichteres uit België. Ze leest in het Nederlands, maar met zoveel présence dat het haar voornamelijk Engelstalig publiek verstomt. ‘Je zei iets over Amerika’, zegt iemand. ‘Fat chicks with pink guns in America’, vertaalt ze zonder gêne. Ze lachen. Ze zeggen dat ze er kippenvel van kregen, zo mooi.

Aan de toog vertelt een Nederlandse postdoc over zijn onderzoek naar infrageluid. Dat de kreet van een walvis 5000 kilometer ver kan reizen. En dat het gehoor ons beschermt tegen de lage frequentie van een meteorietontploffing. Charlotte is enthousiast. ‘Zie je hoe wetenschap poëzie kan zijn! Dat probeer ik je al dagen te vertellen.’ Ze schrijft in haar notitieboekje: 'Gisteren ontplofte boven Europa een meteoriet in lage tonen. Het geluid reisde drie keer rond de aarde, maar wij hebben het niet gehoord.'

In de Parijse nacht vindt ze nog iemand die de Eiffeltoren ‘het mooiste in de wereld’ vindt. Zijn ode wordt al snel een verzoek, om een kus, een knuffel, en vooruitzicht op een volgende date. ‘Ja, je kunt er gedrogeerde konijntjes aaien voor één euro’, kirt ze, gespeeld naïef.

'Later bleken landsgrenzen en grootvaders relatief.' Zo gaat het gedicht over de hoertjes en de Eiffeltoren verder. De wondere wereld lost op als een bruistablet. Opa bleek ook maar gewoon een oude viezerik te zijn.

Dit verhaal werd gepubliceerd in Knack (14.09.2015).


Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.

Mariannne Hommersom

Nadat Jan De Deken (1985) een master internationale politiek aan de Universiteit Gent behaalde - hij had al een bachelor journalistiek op zak - kocht hij een enkeltje naar Zuid-Amerika en begon als freelancer reportages te maken over de Amerika’s. In opdracht van Trouw en Ché, ging hij naar erg diverse, vaak vergeten streken in zes continenten. In het najaar van 2017 verscheen zijn debuut Melk, honing, kerosine bij uitgeverij Querido.

Alles bekijken