Ik ben in Parijs met schrijvers die de pen hanteren alsof ze het leven louter in woorden kunnen vatten. Die boeken schrijven. Filosofen quoten. Ze hoppen van bibliotheek, boekhandel en weer terug naar daar waar het veilig is. Het huis, het hoofd, de pen. In de tas een notitieboek. Kleding uit de second hand store. En zuigend aan die sigaret overpeinzen ze datgene wat ze net hebben gelezen.
Ik kijk rond, denk na en vraag me af: wie ben ik hier? Ik stel slechts vragen aan de ander en voorzie mijzelf van kennis. Egoïstisch wellicht, simpel misschien, maar zo is het. Ach schrijvers, het liefst leen ik jullie woorden, jat jullie gedachten en maak daarmee mijn eigen story. Jullie schreven binnen, mijn schrijftafel was bezaaid met spullen, mijn werkplek was de stad. Ik moest Parijs, ik moest verhaal. Daarbuiten ligt het toch?
Maar ’s avonds wanneer ik languit lag in mijn eenpersoonsbed in kamer 210 keerde ik armoedig terug naar binnen. Gek genoeg, soms twijfel ik en dat begon zo:
Een aantal jaar geleden liep ik stage bij de Nederlandse Publieke Omroep. We hadden een jaarvergadering, een man in streepjespak ijsbeerde over het podium. De redacteurs zaten klaar met een wit wijntje in de hand (‘Laten we het gewoon doen!’ elleboogden ze tegen elkaar). De man schraapte zijn keel. Zette het water aan de mond en sprak zoals alleen managers in streepjespakken dat kunnen. ‘Wat gaan we dit jaar zien?’ vroeg hij zich hardop af. Een kukeleku van een haan in een kippenhok. De voorspelbare programma’s kwamen voorbij: Boer zoekt vrouw, de detectives… En slechts een aantal slides verwijderd van Yvon Jaspers met een grasspriet in haar mond, verscheen het kopje ‘diversiteit’ op het scherm, met prompt mijn naam eronder.
‘Het gaat goed met de diversiteit’, sprak hij. Vanbinnen voelde ik een bommetje dat niet ontplofte. ‘Mag ik daarom deze stage doen?’ was mijn gedachte. Ik ben uiteraard voor meer diversiteit en zeker in de media, maar gaat dat niet verder dan de kleur van de huid en de haren op het hoofd? Ik vroeg me af wat er zo divers aan mij was: niet mijn naam, niet mijn achtergrond, de Vlaamse studie ‘Woordkunst’ die ik genoot? Het kantoor van de manager zat naast onze redactie. Elke dag zoefde hij voorbij en het enige wat hij kon zien, was dat de kleur van mijn huid iets donkerder was dan die van mijn collega’s.
Een aantal dagen later zat mijn stage erop. Gepast trakteerde ik met Zoenen: witte substanties omgoten met chocola. Met de traktatie liep ik naar zijn kantoor en opende mijn gele doos: ‘Dankuwel voor de di-ver-si-teits-stage’, zei ik luid en duidelijk.
‘Graag gedaan! Heb je een fijne tijd gehad?’ vroeg de manager.
‘Ja.’
De man wreef over zijn buik (‘dieet, haha’) en wees mijn Zoenen af. Hij begreep het niet. Hij begreep er niets van.