Het altaar van de democratie blijft leeg

Datum 5 april 2022

De liberale democratie belooft geen grote, allesomvattende oplossing voor het menselijke geploeter, schrijft Arnon Grunberg. Dat heeft iets ondraaglijks, maar de burger moet die leegte respecteren.

© Sander Voerman

De liberale democratie belooft geen grote, allesomvattende oplossing voor het menselijke geploeter, schrijft Arnon Grunberg. Dat heeft iets ondraaglijks, maar de burger moet die leegte respecteren.

De opkomst bij de Nederlandse ­gemeenteraadsverkiezingen was laag, maar iets boven de 50 procent, en de minister van Binnenlands ­Zaken, Hanke Bruins Slot, liet meteen weten een onderzoek naar de oor­zaken in te zullen stellen. Dé reflex van de liberale democratie: welke ramp ons ook treft, er komen commissies en onderzoeken met aanbevelingen; allicht zal er nog een schuldige worden aangewezen.

 

Her en der werd ­geopperd dat de kiezer geen vertrouwen meer in de politiek zou hebben. De Speld schreef dat de politici het vertrouwen in de kiezer waren kwijtgeraakt, het was satirisch bedoeld maar het klonk bijna net zo geloofwaardig. In NRC adviseerden Kristof Calvo, Kamerlid voor de Vlaamse groenen, en Simon Otjes, universitair docent Nederlandse politiek, om de lage opkomst in de toekomst met een opkomstplicht te bestrijden. Waar de burger niet uit vrije wil wenselijk ­gedrag vertoont, moet dat met behulp van het staatsmonopolie op geweld worden afgedwongen – alles in naam van de democratie uiteraard.

 

Er werd ook geopperd dat de lage opkomst iets te maken zou kunnen hebben met de oorlog in Oekraïne, die de gemeenteraadsverkiezingen overschaduwd had. Een oorlog die ook ­alles met democratie te maken had en die het nationalisme en de liberale ­democratie onverwacht in een en hetzelfde kamp plaatste.

De menigte die het ­Capitool bestormde, meende een tempel te bestormen, maar er was geen heilige olie die definitief verontreinigd kon worden

De Italiaanse politicoloog Nathalie Tocci, directeur van het Istituto Affari Internazionali, vatte het tegenover journalist Steven Erlanger van The New York Times perfect samen: Poetin zou een oorlog voeren tegen de liberale democratie.

 

Decadentie

Die democratie wordt van twee kanten bedreigd: van buiten door imperiums of wouldbe-imperiums als China en Rusland; van binnenuit door ontevreden kiezers die zich wenden tot politici en partijen die de grondbeginselen van die liberale ­democratie hinderlijk of ronduit verwerpelijk vinden en die door middel van nationalisme, isolationisme en diverse varianten van Blut und Boden de burger een alternatief bieden voor het gemodder van de democratie. Dat veel van de politici die beginselen van de liberale democratie hinderlijk vinden, tot voor kort sympathie koesterden voor de externe vijand van het jaar, Poetin, zou niemand moeten verbazen. Hoe verschillend hun uiteindelijke doelstellingen ook mogen zijn, zij koesteren een weerzin tegen het gebrek aan homogeniteit en het weinig heroïsche karakter van de liberale democratie. De vijanden en ­tegenstanders van die democratie ­gebruiken in dat verband gaarne het woord ‘decadent,’ om de verweekte westerling mee aan te duiden die na decennia van vrede in de eigen achtertuin en welvaart gereed is voor de sloop.

 

Nieuw is de kritiek van decadentie niet, maar zij blijft aantrekkelijk omdat ze een kern van waarheid bevat. De burger brengt meer hartstocht op voor de aanbiedingen in de supermarkt dan voor het politieke proces, de burger is, zoals dat dan al snel heet, verworden tot consument – iets waar hij zelf kennelijk niets aan kan doen, het kapitalisme heeft hem in die mal gedwongen.

Nu is liberale democratie zonder vrije markt onbestaanbaar, en hoewel vrije markt en kapitalisme niet identiek zijn, is het ook historisch gezien niet zo makkelijk aan te geven waar de een ophoudt en het ander begint. Maar in het kritische discours vallen dergelijke nuances weg.

 

Waar mensen zijn, zullen altijd weer heilsboodschappen verschijnen en profeten die die boodschappen verkondigen. Het gaat erom die profeten en die boodschappen uit de politiek te houden

Daarnaast werd in een gesprek over hoop en democratie dat ik in ­januari voerde met een filosoof, Alicja Gescinska, een literatuurwetenschapper, Warda El-Kaddouri en een dichter, Dean Bowen, terecht geopperd dat politieke participatie ook een luxe is en dat zij die, zelfs in Nederland, een gevecht leveren met bijvoorbeeld armoede of ingrijpende gezondheidsproblemen, zich dergelijke participatie zelden kunnen permitteren.

 

Hooguit kun je zeggen dat overleven altijd ook een daad van verzet is. Dan mag het wat mij betreft ook politieke participatie worden genoemd, maar dat gaat dan weer voorbij aan het besef dat overleven op individueel ­niveau zelden iets verandert aan de status quo. Daarvoor is politieke organisatie nodig, al is zo’n organisatie geen garantie voor succes.

 

De gezalfde van de revolutie

Misschien is het handzaam de vraag te stellen wat die democratie ­eigenlijk is en wat politiek in zo’n systeem inhoudt. Wat betekent het ­eigenlijk als je zegt dat je democratische beginselen aanhangt? Weten wie de vijand is, helpt om de eigen identiteit en principes vast te stellen, weten wie je bent, is vooral weten wie je niet bent, maar genoeg is dat niet.

 

De Franse filosoof en politicoloog Claude Lefort (1924-2010) probeerde deze vragen in zijn werk te beantwoorden. In het Nederlands zijn een aantal van zijn essays door Pol van de Wiel en Bart Verheijen verzameld onder de treffende titel Wat is politiek?

 

Zijn werk komt gedeeltelijk voort uit ergernis en onbegrip over de blinde verering van het stalinisme, dat we ook communisme kunnen noemen, waaraan na de Tweede Wereldoorlog, met name in Frankrijk, nogal wat ­intellectuelen meededen.

 

Daarnaast is hij van mening dat de Franse Revolutie niet een radicale omwenteling en een volledig nieuw begin was, zoals vaak is gesuggereerd, maar dat de idealen van die revolutie – en daarmee de vorm van democratie die zich daarna in Europa ontwikkelde – niet begrepen kunnen worden zonder het monarchisme serieus te nemen.

 

De vorst bemiddelt tussen zijn ­onderdanen en de rechtvaardigheid, hij belichaamt de wet, maar hij belichaamt ook zijn onderdanen, ­althans, hij is het hoofd van die onderdanen, die we later volk zijn gaan noemen. Zoals Christus de belichaming is van God, en de kerk een mystiek ­lichaam is dat geestelijke macht symboliseert en bezit, zo belichaamt de monarch, de soeverein, de wereldlijke macht. Ietwat kort door de bocht zouden we dit het theologisch-politieke schema kunnen noemen, en het interessante aan Lefort is dat hij – daarbij leunt hij overigens op een aantal historici – de Franse Revolutie in het ­domein van het theologisch-politieke plaatst, die revolutie was gelardeerd met religieuze reflexen. ‘De gezalfde van de Heer wordt de gezalfde van de Revolutie.’ In plaats van de wet die de vorst belichaamde, kwam universele liefde. Geofferd werd op het altaar van ‘het recht, het Ware en de eeuwige ­Rede.’

 

De filosoof George Steiner (1929-2020) heeft de Russische Revolutie, misschien nog wel explicieter dan ­Lefort dat doet met de Franse revo­lutie, in verband gebracht met het christendom en de heilsboodschap (de Bergrede) van Jezus. Het paradijs waar de laatsten de eersten zullen zijn, komt niet na de dood, maar al aanstaande maandag. Lefort noch Steiner maakte zich enige illusie over waar deze paradijselijke belofte zou eindigen, namelijk in een concentratiekamp. Waar de liefde aan de macht komt, gaat het gruwelijk mis.

 

En al is het jakobinisme, alleen al qua omvang, niet te vergelijken met het stalinisme, het kan niemand ontgaan zijn: hoe hooggestemder het ideaal, hoe groter de kans op gruwelijke zuiveringen.

 

De democratie is geen kerk

De liberale democratie maakt een tegenovergestelde beweging, namelijk door zich juist niet van het onzuivere af te keren. Feitelijk is die democratie een infrastructuur die de onenigheid (het politieke) zo organiseert dat bloedbaden uitblijven en vergissingen gecorrigeerd kunnen worden. Het volk, hoe we dat verder ook defi­niëren, heeft geen ­lichaam meer, en er bestaat geen overeenstemming over wat het goede is. Die overeenstemming hoeft ook niet bereikt te worden, hooguit kunnen compromissen gesloten worden over wat men hier en nu voor het goede houdt. ‘De macht verschijnt als een ­lege plaats en zij die haar uitoefenen als eenvoudige stervelingen,’ schrijft Lefort.

 

Van het theologisch-politieke is, zou je kunnen zeggen, een gat over­gebleven. Het volk zoekt zijn lichaam en vindt dat niet, van pogingen staat, volk en mensheid te sacraliseren zijn procedures en commissies overgebleven. Dat alleen al maakt duidelijk dat er heel wat interne contradicties en zwaktes in de liberale democratie zitten. Overigens kan men hier ook uit afleiden dat de heiligverklaring van de democratie in wezen antidemo­cratisch is. Niet omdat het volk beslist wat heilig is, maar omdat het heilige zich buiten het domein van het politieke bevindt. De revolutie mag een kerk zijn, zoals Lefort opmerkte, de democratie is dat zeer zeker niet. De menigte die op 6 januari 2021 het ­Capitool bestormde, meende een tempel te bestormen, maar er was geen heilige olie die definitief verontreinigd kon worden. De procedures gingen diezelfde avond nog door.

In de democratie is het centrum van de macht onbezet, het altaar blijft leeg

Pechvogels

In navolging van Hannah Arendt stelt Lefort dat het ­totalitarisme, fascisme en communisme voortkomen uit de democratie, en pogingen zijn de leegte op te vullen.

 

De liberale democratie gaat uit van de eigen feilbaarheid, ‘de plaats van de grote rechter’ blijft onbezet. Het volk is niet werkelijk soeverein, het is dat alleen op symbolische wijze, en zo moet het ook blijven. Dat heeft iets ondraaglijks, en een systeem dat ­gebouwd is rond de leegte waaruit het is voortgekomen (de dood van de ­koning en het absolutisme wat aan het ancien regime kleefde), blijft vatbaar voor de verleiding om die lege plaats toch te willen bezetten. Iets wat we telkens weer zien gebeuren.

 

Met dezelfde nuance verdedigt ­Lefort ook het humanisme, het internationaal recht, en de Verenigde ­Naties. Hij beseft dat de mensheid geen eenheid is en dat er vooralsnog zoiets bestaat als volkeren en culturen – men is vooral Fransman of Duitser of allicht Parijzenaar of Berlijner –, maar de wederzijdse afhankelijkheid kan niet ontkend worden. Hij verdedigt het individualisme; het volk valt uiteen in individuen, maar ook die ­individuen zijn geen eilanden en zij hebben het recht, of zouden het recht moeten hebben, zich te verenigen om hun belangen te behartigen. Hetzij via politieke partijen, hetzij via vakbonden. Hij erkent dat het internationaal recht niet of nauwelijks kan worden afgedwongen, maar hij benadrukt dat ook landen van elkaar afhankelijk zijn en dat zij er belang bij hebben dat er regels zijn om geschillen mee op te lossen.

 

Zonder groot vertrouwen in het ­altaar van de rede doet Lefort voort­durend een beroep op redelijkheid en weigert hij het vertrouwen in die redelijkheid te verliezen. Hij verdedigt de welvaartsstaat en ziet in de staat niet alleen een machine die de rechten van de burgers waarborgt, maar ook een machine die een vangnet biedt voor wat ik hier licht oneerbiedig ‘pech­vogels’ zal noemen.

 

Antimessianistisch

De oneindige onenigheid, het politieke spel in een democratie, zal altijd ook weer onderscheid moeten maken tussen het legitieme en het niet-legitieme; altijd weer zal moeten worden vastgesteld waarover onenigheid niet is toegestaan. Sinds de vorige eeuw weten we dat geen democratie het zich kan permitteren min of meer binnen de democratische spelregels de democratie af te schaffen. Al was het maar omdat dan vergissingen niet meer hersteld kunnen worden.

 

De hoop van Lefort is antimessianistisch. Zoals de liberale democratie antimessianistisch is, zij belooft geen grote, allesomvattende oplossing voor het menselijke geploeter. Zelfs de rechtsstaat, een van haar ­belangrijkste steunpilaren, is eerder bedoeld om pijn weg te nemen dan dat zij werkelijk een geneesmiddel is.

 

Er bestaan uiteraard fundamen­tele menselijke verlangens die noch door de democratie noch door de politiek vervuld kunnen worden. Waar mensen zijn, zullen daarom altijd weer heilsboodschappen verschijnen en profeten die die boodschappen verkondigen. Het gaat erom die profeten en die boodschappen buiten het domein van het politieke te houden.

 

Vermoedelijk is dat de ware verdienste van de scheiding van kerk en staat. En al herhaalt Lefort telkens weer dat de geschiedenis van de politieke instituten in Europa en Amerika gelardeerd is met symbolen en ­mythologie uit christelijke en andere religieuze kokers, de vleeswording van God, het absolute, moet zich in een ander domein voltrekken, dat van de kerk bijvoorbeeld.

 

In de democratie is het centrum van de macht onbezet, het altaar blijft leeg. Van de volwassen burger wordt eigenlijk niet meer en niet minder verwacht dan dat hij die leegte erkent en respecteert. Ermee leert leven.

© Sander Voerman

Arnon Grunberg (1971) is een Nederlandse schrijver en acteur. In 1994 debuteerde hij met Blauwe maandagen en later is hij bekend geworden met zijn boek (met verfilming) Tirza (2010). Hij schrijft meestal onder de naam Arnon Grunberg, maar maakte ook enige tijd gebruik van het heteroniem Marek van der Jagt. Ook schrijft hij regelmatig columns voor dagbladen, zoals het NRC Handelsblad en de Volkskrant. Voor zijn hele oeuvre won hij de P.C. Hooft-prijs.

Arnon Grunberg schreef deze tekst in opdracht van het Vlaams-Nederlands huis deBuren en festival en productiehuis Explore the North, nadat hij op 31 januari een gesprek had geleid met filosoof Alicja Gescinska, journalist Warda ­El-Kaddouri en dichter Dean Bowen over de rol van hoop in de werking van de democratie. Deze tekst werd ook gepubliceerd bij De Standaard en NRC