'Het gebed is een oefening in dicht bij jezelf te blijven'
Als we denken Islam en gebed, zien we waarschijnlijk allemaal hetzelfde beeld van gebogen lichamen in de richting van Mekka. De symboliek die het beeld oproept, zal bij iedereen verschillend zijn. Het zijn gelovigen die zich onderwerpen aan een wil buiten zichzelf, die de controle uit handen geven, die uit dankbaarheid knielen, die zich klein maken voor de grootsheid van God – Allahu Akbar – of die gewoonweg troost vinden in de geborgenheid van hun eigen warmte, die letterlijk aarden. Welke symboliek dit beeld met zich meebrengt laat ik aan u over. Want er zijn zoveel Islams als dat er moslims bestaan.
Dé Islam bestaat niet, zoals dé moslim ook niet bestaat. Deze religie kent zoals iedere andere religie een lange geschiedenis van interne en externe dialoog, van meerstemmigheid, van verschil. Toch is er denk ik geen enkel onderwerp dat zoveel conformiteit kent als het rituele gebed, de salah. ‘al-salah’ verwijst naar de vaste gebeden die uitgevoerd worden wanneer de oproep tot het gebed, de adhaan, klinkt of binnen een bepaalde tijdsmarge tussen twee oproepen in– daar is wel nog discussie over. Fajr, dohr, ‘asr, maghreb en ‘Isha. Het is een combinatie van fysieke handelingen gepaard met vaste formules die al dan niet hardop worden opgezegd, afgewisseld met een meer persoonlijke conversatie over hoop en dromen, over vertrouwen en tristesse, over wat je wil. In de tijd dat je voorover knielt en je zo klein mogelijk maakt, in stilte spreekt, is niets te groot en is alles mogelijk. Dat is geloven.
Maar bidden is in de Islam meer dan enkel het rituele gebed. ‘Ibadah is het Arabische woord voor aanbidding. En dit breidt zich uit over levende en niet-levende organismen: de natuur onderwerpt zich aan een godheid. Alles en iedereen bidt. Bidden doet de moslim altijd: van de dagdaaglijkse gebeden wanneer je slaapt en ontwaakt en als je naar de markt gaat tot de grote gebeden wanneer een geliefde sterft of een kind geboren wordt. Deze worden ad’iya – du’a genoemd.