Boudewijn Buch imiteren

Datum 16 juni 2009

Nu ik eindelijk, hier op deze website, een lezersreactie scoor, blijkt het wel maar om een beledigende oprisping van een analfabeet te gaan. Het klopt dat ik maar zelden mijzelf ben, zoals die mens opmerkt – maar dat ik ooit van mijn leven JMH Berckmans zou hebben geïmiteerd, slaat nergens op. Ik schrijf niet over stront en ik allitereer nooit. Komaan, zeg.

Nu ik eindelijk, hier op deze website, een lezersreactie scoor, blijkt het wel maar om een beledigende oprisping van een analfabeet te gaan. Het klopt dat ik maar zelden mijzelf ben, zoals die mens opmerkt ? maar dat ik ooit van mijn leven JMH Berckmans zou hebben geïmiteerd, slaat nergens op. Ik schrijf niet over stront en ik allitereer nooit. Komaan, zeg.Genieën zijn er echter wel om ons, gewone stervelingen, inspiratie in fluisteren, om ons richting te geven als een Poolster, zoals Goethe dit sarcastisch eens opmerkte jegens zijn eigen volgeling Eckermann. En zo probeer ikzelf wel zo vaak mogelijk de Nederlandse schrijver Boudewijn Büch na te doen, dat geef ik toe. Een van de weinige dingen waarin ik een Nederlander ben. En Büch zelf, op eigen beurt, stelde in zijn dagboek getiteld Een Boekenkast Op Reis, op een avond na zijn microscoop te hebben opgeborgen:"Kortom, opnieuw de hele avond Goethe gespeeld..."Hieronder leg ik uit waarom Boudewijn Büch voor mij een tof rolmodel is. Namelijk omdat hij een goed schrijver is, avontuurlijker dan een ander.Hier voor mij heb ik De Morgen van 25 november 2002, de maandag na het weekend waarin Boudewijn Büch doodging. Aan een hartaanval, op zijn drieënvijftigste. Volgens de meeste versies in de media stierf hij rond middernacht, in een stoel met een gedichtenboek van Keats op zijn schoot. Bij de eerste reacties wordt gevraagd naar de betekenis van Büchs geschreven oeuvre. Criticus Michaël Zeeman: "Als oorspronkelijk schrijver stelde hij niet veel voor." Brusselmans tussendoor: "Volgens mij was Büch een beperkt schrijver." Op You Tube kan je nakijken hoe meewarig Komrij rond diezelfde tijd reageert, gevraagd naar de kwaliteit van Büch als literator: "Nou ja... Laten we het daar maar liever niet over hebben..."De geschreven nalatenschap van Boudewijn Büch is zo immens en divers, en vooral zo onoverzichtelijk, dat zij alleen daarom reeds argwaan wekt. Bij Büch blijven de publicaties als regelrechte rariteiten uit de kast tuimelen, als échte verrassingen, - zoals hier weer voor mij: zijn kinderboek Plinius Pinguïn, zelfs voor kenners iets behoorlijk raadselachtigs.De scepsis die wordt opgeroepen door zo'n kwantiteit schijnt voor de lezers meteen te worden bevestigd door de overduidelijk bijzonder slordige schrijfstijl van de auteur. Zijn essays hebben zelden een conclusie maar verzanden meestal in een gedweep, je komt meer over Büch te weten dan over zijn onderwerp, en zijn literair proza is clichématig en syntactisch wanstaltig. Zijn gedichten, dat klopt, zijn zorgvuldiger geschreven; daar heeft die zorgvuldigheid dan echter weer een té nadrukkelijk effect. En tot bijna briljante overmaat van ramp is de uitgever in die, voor het grootste deel van zijn werk, lichtzinnige vormgeving meegegaan: Büchs uitgaven bij de De Arbeiderspers wemelen alleszins van druk- en taalfouten, wat vooral onwaarschijnlijk oogt in de talrijke boeken waarin Büch vooraan zijn redacteurs bedankt.Als ik echter de nieuwste, vakkundig gepolijste roman Godenslaap van Erwin Mortier probeer te lezen, dan roep ook ik, anno 2009, na veertig bladzijden uitgeput: "Geen vorm, - maar vent!!...", zoals Ter Braak honderd jaar terug. Het proza van Büch mag vormelijk lamentabel zijn, het schrijvende personage dat eruit wordt opgetrokken, ervaar ik als fantastisch, - entertainment van de allerbovenste plank. In zijn dagboek lees je terloops over een proces dat zijn buren hem aandoen wegens muurverzakkingen: in opdracht van Büch waren werkmensen in zijn kelder een zwembad aan het graven geslagen (hartje Amsterdam). Volg in zijn romans zijn meest koortsachtige mythomanie: Büch loog wat bij elkaar, doch het allersterkst is zeker zijn fabel als zou hij een zoon hebben gehad, ergens; een netwerk van krankzinnige leugens en bijverzinsels waarin hijzelf zo erg verstrikt geraakte, dat er zich op de duur zelfs vrienden aanmeldden die al gereed waren om die zoon van hem te adopteren, die hadden zelfs al een kamer voor die onbestaande jongen ingericht. Alleen al het feit dat onze natiën Büchs grootste romanhit, De Kleine Blonde Dood, welk boek handelt over de dood van dat kind, decennia lang als non-fictie hebben bestempeld, getuigt toch van een fenomenale overredingskracht.De Nederlandse stripauteurs Windig en De Jong kreunden eens nostalgisch, in een radio-interview, over hun enthousiasme voor de dunne, rond Bubblegum gewikkelde papiertjes waarop een sprakeloze gagstrip met Donald Duck in de hoofdrol, - één strook, drie prentjes; niet om hardop mee te lachen, maar hypostatisch als een artefact (ze wilden zelf ook persé, zeiden ze, zo'n Bubblegumstripjes maken; desnoods zouden ze ervoor hebben betaald; maar ze vonden er geen fabrikant voor...); de ontelbare columns die Büch iedere nacht produceerde voor evenzoveel kranten en tuinmagazines, hebben, vind ik, diezelfde panache, datzelfde instappen en weer uitstappen als zo'n gag. Hij schreef ook wel eens een integere column, bijvoorbeeld toen hij zich ergerde aan het platvloerse rond de begrafenis van Pim Fortuyn. Maar het best zijn, voor de echte Büchfans, de oneindige niemendalletjes waarin, zonder aanloop, pakweg een obscure Hawaïaanse Prinses uit de achttiende eeuw ten tonele wordt gevoerd, vergezeld van enkele angstwekkend nutteloze data en zijdelings in verband gebracht met de dodo, - en dan weer gedaan, zonder uitleiding ook. Toch indringend vanwege die vermeende Prinses (hoe meer futiel, hoe meer ontroerend), grappig bovendien vanwege de koortsachtige handtekening van de auteur zelf, van wie de lezer in elke misplaatste komma aanvoelt in wat voor roetsjbaan die intussen weer zit. Alleen in dat licht mag Büchs letterkundige kwaliteit worden beoordeeld. Zo bezien is de opvatting van een Zeeman, Brusselmans of Komrij een beetje hautain. Büch gebruikte perfect de stijl die hij behoefde als verhevigd romanticus. Zijn anticompositorische taal geeft gestalte aan zijn opgejaagde filosofie.Voor de liefhebbers hier even vertellen dat Büch, gelukkig, beschikt over een eigen, onversaagde Eckermann, namelijk in de heer en antiquair Louis Schouten uit Wormerveer. Al een paar jaar lang krijgen allen die het willen van hem een mail, iedere maand opnieuw, met daarin het nog altijd telkens kakelverse aanbod uit Büchs nagelaten, aldus verbijsterend omvangrijke, bibliofiele boekenkasten ? zopas ontving ik langs mijn brievenbus het tot dusver mij volstrekt onbekende kortverhaal "Lotte" van Büch; veertien pagina's, gelieerd papier, een uitgebreide colofon en zelfs, op een losse, niet-gesigneerde pagina, een apart gedicht met als titel "Werther In Blue Jeans" (ieder die een boek wil kopen uit de bibliotheek van wijlen Büch, kan zich wenden tot: schou450@planet.nl.) Dié boekjes zijn de verrassingen, en niet, zoals biograaf Rudie Kagie mij, feitelijk in vertrouwen, mededeelde, de erge waarheid als zou er op het ogenblik een biografie in de steigers staan waarin uit de doeken zou worden gedaan waarom Büch zou zijn gestorven door zelfdoding.