‘Ik ben een mens, en niets menselijks is mij vreemd’ | Over pijn verdriet en depressie

Datum 14 november 2019

‘Le spleen n’est plus à la mode’ zingt popprinses Angèle: we gaan verdriet liever uit de weg dan ermee om te gaan. Voorkomen als het kan, genezen als het moet. Twee filosofen lieten hierop tijdens de avond over depressie, pijn en verdriet, een ander licht schijnen: 'méér dan ooit zijn we aangewezen op de verheffende krachten van het driftmatige verlangen en zijn gedroomde langetermijnprojecten,' aldus Johan De Groef. Lees hieronder zijn tekst.

‘Wanneer gij het leven wil uithouden, stel u dan in op de dood’  S.Freud

‘Ik ben een mens, en niets menselijks is mij vreemd’

 

In tijden van ‘positieve’ psychologie lijkt een psychoanalytische mensvisie té tragisch. Hoewel.  

 

Maar eerst leven en dan filosoferen. Ik baseer mij op dertig jaar klinische ervaring met personen met een beperking, met ouderen met dementie en ten slotte met personen met ernstige of chronische geestelijke gezondheidsproblemen. Die ervaringen maken duidelijk dat het leven zelden een hemel op aarde is en, gelukkig maar, meestal ook geen hel. Romantiserende positiviteit, net als diaboliserend negativisme, is finaal destructief voor de dynamiek die we ‘leven’ noemen. En op basis van dat leven, leren we: van positieve én negatieve ervaringen. Maar toch vooral van de negatieve ervaringen - het pathei mathos van de oude Grieken.

 

Een psychoanalytische mensvisie is – conform Freuds kristalprincipe – inclusief. Het ‘ik ben een mens en niets menselijks is mij vreemd’ van Terentius egaliseert de verschillen niet. Er zijn wel degelijk verschillen tussen problemen van het dagelijkse gewone leven en de psychopathologie van het ongewone leven, tussen wat normaal en wat abnormaal wordt genoemd. Maar, die differenties zijn niet structureel of kwalitatief. De verschillen zijn kwantitatief, de mate waarin is bepalend.

 

Ik vind het klinisch dan ook bedenkelijk dat men tegenwoordig ofwel alles pathologiseert en therapeutiseert (algemeen menselijk rouwen wordt dan meteen ‘pathologisch-problematisch’ en elke pijnlijke ervaring wordt dan meteen een ‘traumatische ervaring’) ofwel het ‘problematisch-pathologische’ normaliseert tot een ‘cultureel-maatschappelijk’ fenomeen (de burn-out en depressie-epidemie, maar ook een begin van melancholie, de borderline times, die je even goed als manic-depressive of bipolar times kunt etiketteren).

 

Dat kristalprincipe van Freud betekent immers dat wat in het gewone leven het geval is een verdund vermengde vorm is van wat zich in de psychopathologie uitvergroot zuiver monsterachtig manifesteert. En zo kunnen alle psychopathologische ziektebeelden de revue passeren om iets essentieels van ons gewone leven aan te duiden.

 

Leven en samenleven – in tijden van welstand én onzekerheid over behoud van die welstand en in tijden van verandering – is er niet eenvoudiger op geworden. Integendeel het is meervoudiger geworden. Die veranderende context oefent een grote druk uit op onze driftmatige veerkracht, onze contactuele flexibiliteit om ons zowel te (ver)binden als elkaar te moeten loslaten. De depressieproblematiek  - niet los te zien van de manieproblematiek - in onze samenleving moet als extern gegeven gedacht worden in een dialectische verhouding met het verlangen en haar driftmatige onderbouw.

Bedenkingen bij Het begin van de melancholie

 

>> Lees hier de tekst van Ben Schomakers 

 

Schomakers boek draagt als ondertitel Over verdriet, verlangen en werkelijkheid. Freuds Rouw en Melancholie speelt in zijn filosofische traktaat een cruciale rol. In dit werk reflecteert Freud – hij schreef het tijdens de eerste Wereldoorlog – over gelijkenissen én verschillen tussen verdriet en rouw enerzijds en ‘onmogelijke’ rouw anderzijds. Melancholie en rouw moeten worden onderscheiden. Niet dat ze niets met elkaar gemeen hebben, maar ze vallen ook ‘bij het begin’ niet samen. Voor Freud is de melancholie een narcistische stoornis waarin de ik-thematiek, de idealiseringen en de schuldproblematiek manifest een cruciale rol spelen. De depressie is voor hem een actuaalneurose maar geen psychoneurose.

 

Enige conceptuele verheldering is hier op zijn plaats evenals het expliciteren van het gehanteerde klinische paradigma.

 

Schomakers draait Freuds kristalprincipe om. Hij neemt de gewone en milde melancholie – het verdriet bij het verlies van een geliefde - als uitgangspunt om iets algemeen menselijks, antropologisch te articuleren en hanteert dat als basis om iets te vatten van wat ook het begin van psychopathologie zou zijn. Anders dan Freud denkt hij het gewone leven met zijn inherente verdriet niet vanuit de psychopathologisch uitvergrote melancholie die als een zwarte zon het leven en samenleven verduistert of vanuit de destructieve depressie die gepaard gaat met vitaliteitsverlies.

 

Het is bovendien genoegzaam bekend dat melancholie in onze Westerse traditie van oudsher filosofen aan het denken heeft gezet. Melancholie lijkt wel dé levens- en zijnsvorm voor denkers, daarop is Ben Schomakers geen uitzondering. Zijn leermeester Cornelis Verhoeven is hem daar briljant in voorgegaan, net als Patricia de Martelaere met haar Verlangen naar ontroostbaarheid. De titel van Schomakers boek is met andere woorden  representatief voor ons Westerse medisch-filosofische discours over het polysemische concept dat melancholie is. [1]

De anthropopsychiatrie: een te kort begin

 

In wat volgt probeer ik een begin te maken van wat depressie psychopathologisch is en welke haar basisdynamieken zijn die we in het gewone leven, milder, gematigder en eerder versluierd terugvinden. In de lijn van Freuds kristalprincipe, baseer ik mij op de nauwelijks gekende anthropopsychiatrie van Jacques Schotte die haar basis vond in  de Schicksalsanalyse van Lipot Szondi. [2]

 

Die anthropopsychiatrie is een psychoanalytisch doorgedachte psychopathologie die niet bedoeld is om psychiatrisch te klasseren noch te labelen. Het is een heuristisch kader dat ons toelaat om de menselijke psychopathologische problemen te begrijpen als uitvergrotingen, uitkristallisaties van algemeen existentiële problemen die gegrond zijn in fundamentele driftproblematieken. Het zogenaamde psychiatrisch abnormale wordt begrepen als een uitvergroting van het antropologisch normale: niets menselijks is ons vreemd… In die zin zijn we allemaal psychiatrische ervaringsdeskundigen.

 

In deze klinische antropologie, die zich ook pathoanalyse noemt (analyse van het menselijke lijden) zijn problemen  - anders dan ziekten -  driftmatige probleemstellingen waaraan een mens vorm probeert te geven. Het is onze psychische opgave om die driftmatige gegevenheden, het verlangen, binnen een bepaalde maatschappelijke en culturele context zo (samen)levensvatbaar mogelijk gestalte te geven.  Volgens Schotte staat elke mens voor de opgave om zich uiteen te zetten binnen dé vier levensgrote (drift)thema’s:  

 

1. Het contactuele en de daarmee samenhangende stemmingen

2. De seksualiteit, lust en onlust en de objectale verhoudingen

3. De affecthuishouding in relatie tot anderen en autoriteit, regels en wetten

4. De eigen identiteit in al haar vormen en verbuigingen

 

Elk van deze vier registers wordt driftmatig bepaald door het samenspel van telkens twee (drift)factoren. Menselijk leven is dus een complexe symfonie van acht factoren die, met elkaar vermengd en in dialectiek met elkaar, de driftmatige basis vormen voor hoe wij met werkelijkheid omgaan en ons verlangen gestalte geven. Dat impliceert dat je deze vier thema’s ter sprake moet brengen als je coherent over mensen wil nadenken. Je kan daarbij gebruik maken van vier zeer vertrouwde ‘dagdagelijkse’ vragen: Hoe gaat het? Wat vind je lustvol? Wat mag je doen met wie waar en wanneer? En wie ben je?

 

Algemeen is het belangrijk te noteren dat één van die vier thema’s uitvergroot, dominant en par excellence een rol op de voorgrond speelt in één van de vier psychopathologische klassen: de contact- en stemmingsstoornissen, de perversies, de neurosen en ten slotte de psychosen. Anthropopsychiatrisch evenwel spelen die vier registers samen een rol  in elk van die psychopathologische klassen, zij het dan op de achtergrond. Dit wil bijvoorbeeld zeggen dat ook de stemmingsproblemen in de psychosen een rol spelen en op een bepaald moment een rol op de voorgrond kunnen spelen.

Bovendien impliceert  dit anthropopsychiatrisch denkkader dat psychopathologische problemen meestal nooit helemaal en definitief opgelost zijn als betrof het een klontje suiker in de koffie.  Ook al hebben personen vanuit hun verlangen, hun driftmatige constellatie dus, een oplossing gecreëerd die zij goed genoeg vinden, die oplossing blijft een work in progress en is nooit  verworven goed. Existentiële/driftmatige vraagstukken zijn tekenend voor het menselijke leven en blijven daarom ook na hun oplossing werkzaam.

 

De anthropopsychiatrie heeft immers een andere dan klassiek medische visie op ziekte en gezondheid. De mate van gezondheid leest zij af aan de mate van flexibiliteit en beweeglijkheid binnen die vier thema’s en hun driftmatige dynamiek in dialectiek met de vigerende maatschappelijke en culturele context.

Anders dus dan heden ten dage waar alle aandacht naar externe factoren gaat en de mens louter gedacht wordt als slachtoffer van een maatschappelijke context. In dit denken heeft de mens ook een eigen – weliswaar beperkte - verantwoordelijkheid om driftmatig creatief met de noodlottigheden (schicksal) in zijn leven om te gaan.

De stemming en de stemmingsstoornissen als anthropologicum

 

Het is de verdienste van Szondi en Schotte geweest om de depressie in haar essentiële eigenheid als menselijke grondproblematiek te denken. Binnen de anthropopsychiatrie wordt de melancholie begrepen als een complexe vorm van depressie. Melancholie is een psychotische depressie, zoals men ook een méér neurotische depressie kent en waarbij elementen als waan, hallucinatie, idealisatie, schuldgevoelens, enz. een manifeste rol spelen.  De depressie in haar ‘eenvoudige’ gedaante, in elementaire zin heeft echter alles te maken met de contactuele thematiek en het stemmingsregister.

 

Volgens hen wordt het contactuele register bepaald door het samenspel van twee factoren die aan aangeduid worden met de ‘m’ van manie en de ‘d’ van depressie. Beide factoren zijn in het gewone leven verwikkeld in een complex samenspel. Theoretisch en klinisch evenwel zijn ze uit te kristalliseren tot twee onderscheiden driftfactoren of levenskrachten zo je wil.

 

De factor ‘m’ heeft alles te maken met de dynamiek van aanklampen en loslaten. De factor ‘d’ is, in onderscheid daarmee, bepalend voor de dynamiek tussen kleven of het in herhaling blijven plakken aan en het op zoek gaan naar. De ‘m’-factor heeft in essentie niet zozeer met  ‘objecten’ te maken want die spelen immers een secundaire rol. Deze driftfactor heeft integendeel alles te maken met het pre-objectale ‘houden en gehouden worden’ en alle verdere werkwoordelijke afgeleiden hiervan. De ‘d’-factor daarentegen is verbonden met de thematiek van de hechting en het kleven aan een object of het op zoek gaan naar een nieuwe vervanging of ersatz voor het oude object, beseffend – zoals Freud eerder beschreef – dat driftobjecten inwisselbaar zijn.

 

Voor Szondi [3] en Schotte is de ‘m’-dynamiek van het aanklampen – loslaten verworteld in het biologisch gegeven (A. Portmann) dat de mens te vroeg, prematuur en dus onaf geboren wordt.  Die gebroken geboortestructuur is de basis voor onze flexibiliteit en kwetsbaarheid. Daarvan is het ‘aanklampen en loslaten’ de driftmatige levensnoodzakelijke dynamiek die pre-objectaal, archaïsch de basis vormt van onze verdere ontwikkeling. Zowel de fenomenologie als de psychoanalyse dragen bij tot enige verheldering van dit basale existentieel dragende register.

 

Twee invalshoeken spelen in het contactuele een cruciale rol :

Alles wat met het pre-objectale, contactuele en zintuiglijke (tast, reuk, voelen, gehoor) te maken heeft en waarvoor wij woorden en begrippen gebruiken als stemming, ambiance, enz. Dit is een (inter)subjectief register dat heel intuïtief een impliciete rol speelt en zijn eigen circulaire tijdslogica en ritmiek (komen en gaan, dag en nacht, regen en zonneschijn) kent. Het driftmatige kenmerk dat men blijft kleven aan een object en zijn tegendeel om dynamisch op zoek te gaan naar een nieuw (verloren oud) object. Na Freuds Rouw en Melancholie is alsmaar duidelijker geworden hoe in elk verlies het levensnoodzakelijke verlies bij onze geboorte – in min of meerdere mate – mee resoneert. [4]  

Anthropopsychiatrisch gedacht zijn de diverse verschijningsvormen van stemmingsstoornissen (depressie, zuchtigheid, haltlosigkeit, manie, enz.) het resultaat van verschillende mogelijkheden van ontmenging van het samenspel tussen deze twee driftfactoren. Even essentieel zijn bovendien de verbindingen met de drie andere thema’s en hun respectievelijke dynamieken van driftfactoren hierbinnen. Vandaar dat  ook de identiteit die we geworden zijn, met onze dromen en projecten, onze  structurerende kaders en het genot en de mate van instrumentele autonomie en beheersing een rol spelen in wat zich globaal en finaal als onze particulier gestemde zijnsvorm presenteert.

 

Méér dan ooit zijn we aangewezen op de verheffende en opheffende krachten van het driftmatige verlangen en zijn gedroomde langetermijnprojecten. Het was niet voor niets dé slogan in mei ’68: ‘Wees realist verlang het onmogelijke’. Dit lijkt een filosofische en klinische – en vooral: paradoxale - waarheid te zijn zonder weerga.

 

Waar verlies kleeft aan het verleden, is het verlangen toekomstgericht, tenzij het een melancholisch verlangen naar ontroostbaarheid is (de Martelaere) .Authentiek ‘houden van’ impliceert kunnen loslaten; net als van het leven houden impliceert dat men zich instelt op de ongenode gast (F. Van Coillie) die de dood, het grote loslaten, is.

 

‘So leben wir und nehmen immer Abschied’          

 R.M. Rilke               

 

                                                                                                                                                

1.  J. Godderis, Kan men een hemel klaren, even zwart als drek?  Historische, psychiatrische en fenomenologisch-antropologische beschouwingen over depressie en melancholie, Garant, 2000 

2.  L. Ruelens, Naar een andere psychiatrie. Het rebelse denken van Jacques Schotte, Literarte, 2010

3.  In navolging van Imre Hermann, een miskend voorloper van het hedendaagse hechtingsdenken

4.  Niet voor niets dat voor iemand als M. Klein het verwerven van de depressieve positie , namelijk te leven met verlies en beperking (niet volledig te zijn) essentieel is voor een ‘gezonde’ psychische ontwikkeling.

Johan De Groef studeerde pedagogische wetenschappen, filosofie en antropologie aan de KULeuven en volgde een opleiding tot psychoanalyticus in de Belgische School voor Psychoanalyse. Sinds 1990 is hij algemeen directeur van de vzw Zonnelied in Roosdaal (B) een tehuis en dagcentrum voor 230 volwassenen met een handicap. Verder werkt hij als psychoanalyticus in een privépraktijk en als opleider in de postgraduate opleiding in de psychoanalytische psychotherapie KULeuven- Kortenberg. Hij heeft bijzondere belangstelling voor  klinische fenomenen waarin chroniciteit en therapeutische onmacht centraal staan, evenals voor de institutionele dynamieken in de hulpverlening.