Boze witte man
‘Bent u communist, meneer Kundera? – Nee, ik ben romancier.’ ‘Bent u dissident? – Nee, ik ben romancier.’ ‘Bent u links of rechts? – Het een noch het ander. Ik ben romancier.’
Milan Kundera, de andere schrijver van wie ik de vaste vertaler ben (hij heeft Michel Houellebecq één keer ontmoet en herinnert zich nog dat deze erg onder de indruk was van zijn schoenen), heeft sinds de verschijning van zijn debuutroman, De grap, een onvermoeibare strijd geleverd om het publiek duidelijk te maken dat zijn romans geen verkapte politieke pamfletten zijn, maar meerstemmige ‘existentiële sondes’ die proberen te ‘ontdekken wat alleen de roman ontdekken kan’. De personages zijn daarin geen spreekbuis voor de ideeën van de auteur, maar ‘experimentele ego’s’ die door hun interactie inzicht bieden in een bepaald aspect van het menselijk leven.
Michel Houellebecq zou dat allemaal niet zo zeggen. In zijn eigen debuutroman, De wereld als markt en strijd, vergelijkt hij personages zelfs met kreeften die in een glazen bak over elkaar heen lopen, en ego’s vindt hij sowieso verdacht. Maar over één ding is hij het in elk geval met Kundera eens, namelijk dat de roman geen simpele ‘illustratie van een idee’ mag en kan wezen – maar laat dat nu juist hetgeen zijn wat de halve wereld sinds Elementaire deeltjes in zijn romans meent te zien, ten goede of ten kwade. En je kunt het die lezers eerlijk gezegd niet eens echt kwalijk nemen; immers, zo zegt Houellebecq in De koude revolutie: ‘Iedereen heeft opvattingen. Mensen hebben opvattingen, en mijn personages zijn geen uitzondering.’ Hoewel alleen de ‘lompste’ lezers de personages maar meteen als direct verlengstuk van de auteur zien.