De staatsgreep van augustus 1991
Ik vlieg met een klein hartje naar Moskou op 19 augustus 1991. Een groep conservatieve communisten heeft een staatsgreep gepleegd tegen Sovjetleider Gorbatsjov. De hoop die was ontstaan door de glasnost en de perestrojka lijkt plots helemaal vervlogen. De toekomst van enkele jonge Sovjetburgers die ik had leren kennen in die periode en die vrienden waren geworden, ligt aan diggelen, zo lijkt het. Ze konden onder Gorbatsjov eindelijk het Westen eens bezoeken en waren ook bij mij komen logeren. Dat alles lijkt nu verleden tijd. Maar twee dagen later is de staatsgreep voorbij. De coupplegers slaan op de vlucht. De communistische partij, dat machtige instrument dat de Sovjetsamenleving meer dan 70 jaar lang had gedomineerd, stort in elkaar en wordt zelfs verboden door de nieuwe machtige man, de president van Sovjetrepubliek Rusland Boris Jeltsin. Iedereen die enige tijd heeft doorgebracht op de barricades rond het Witte Huis, waar het kantoor van Jeltsin zich bevond, denkt dat hiermee Rusland definitief de weg richting democratie is ingeslagen. Dat gevoel wordt gedragen door een overgrote meerderheid van de Russen die zich eindelijk verlost voelen van het communistische juk. Hun denkbeelden over democratie zijn evenwel weinig realistisch. Zij denken dat het voldoende is om democratie in te voeren om alles in een oogwenk te veranderen. Ook hun leiders zijn ongeduldig of weten niet beter. Toen Jeltsin het plan voor een invoering van een vrije markteconomie besprak met zijn eerste minister Gaidar, gaf hij hem drie maanden. Daarna moest de Russische economie snel beginnen te groeien.