Schrijfresidentie 2017

Remco Campert en het geluk. Een brief

door Anne Schepers

Datum 5 oktober 2017

Achttien jonge schrijvers kregen tijdens de schrijfresidentie in Parijs de opdracht een artistieke reactie te schrijven over het thema 'geluk' ofwel het thema 'tijd'. Anne Schepers vindt geluk in de woorden van Remco Campert en schreef hem hierover een brief. Wij mogen meegluren met deze literaire fanmail over toevallige ontmoetingen, ‘vurrukkuluk’ leven en iepensneeuw.

Remco Campert en het geluk Een brief

Parijs, 12 juli 2017

Beste heer Campert,

De eerste keer dat ik u in het echt zag, stond ik op een tramhalte. Het was in mijn studententijd, ik werkte bij het Concertgebouw en nam na mijn dienst de vijf naar station Zuid. Er was ergens een ongeluk gebeurd. Het wachten duurde lang. Toen ik opkeek van mijn telefoon stond u aan de overkant van de halte. Ik was voorbereid, of laat ik het zo zeggen: ik keek al sinds ik in dienst was gegaan bij het Concertgebouw uit naar het moment dat ik u zou ontmoeten, omdat ik wist dat u er in de buurt woonde. Op zondagmiddagen liep ik vaak met mijn fiets aan de hand naar huis, via de Van Eeghenstraat en door het Vondelpark. Ik dacht aan Boelie en Mees en Panda en Tjeerd Overbeek en de vrouw in de restauratie. Ik bekeek de kasteelachtige huizen bij het stuk waar de Koningsweg aan het park grenst extra goed, om te kijken in welk huis Mees Panda’s borsten ‘Engelse heuvels in maanlicht’ noemde terwijl zijn gedachten mijlenver afdreven. Ik maakte deze wandeling iedere week, net zoals Mees in bed door zijn gedachten wandelde en concludeerde: ‘Ja, alles is hetzelfde, altijd, maar het is altijd anders.’ Ik repeteerde wat ik zou zeggen als ik u ooit zou tegenkomen.
Maar toen u tegenover me stond, durfde ik niet naar u toe te gaan. Deels dacht ik dat het niet zo lang meer zou duren voordat de tram kwam, en deels schaamde ik me u aan te klampen als de fan die ik was. Je kunt tegen je idool zeggen dat hij je idool is, maar wat heeft diegene daar zelf aan?
Ik ben in Parijs met iemand die rozen legt op de graven van Alexandre Dumas en Stendhal. Zelf houd ik niet van bloemen, want als ze geplukt zijn gaan ze dood. Zo is het ook met deze brief: het zijn gedachten die verwelken zodra ze op papier staan. Zoals er op dit moment een witte roos achter een hek in het Pantheon staat te verwelken, kunt u deze brief zien als een bos rozen die ik u stuur. U mag ze in een vaas zetten, ze een paar dagen vergeten en ze weggooien zodra ze beginnen te stinken – dan is er toch iets geweest dat even heeft bestaan. 

Daar op de tramhalte kwam ik met mijzelf tot een compromis: ik lachte u toe. U keek wat verwonderd. Daarna luisterde ik muziek op mijn telefoon. De tram kwam nog lang niet. Mijn gedachten dwaalden af en ze dwaalden zo ver, dat ik niet langer op de tram stond te wachten.
Enige tijd later las ik uw gedicht ‘Licht van mijn leven’. U kent het natuurlijk al, want u heeft het zelf geschreven, maar toch ga ik er een strofe uit citeren:

laat me dan, dat moment gekomen
opnieuw nog even
zweven boven het Stedelijk
dan verder al hoger
boven de bomen van het Vondelpark
waarna ik, mijn tijd opgeheven,
voor eeuwig uiteenval, me verenig
met het fijnstof van de stad,
met de spiegeling van het zonlicht
in het water van de gracht
en word meegenomen met de glimlach
en de dromen van het meisje
dat ik eens op een tramhalte zag

Ik ben nog nooit zo jaloers geweest als op het meisje op de tramhalte in dit gedicht.
Nog enige tijd later bedacht ik me dat ik dit meisje zelf kon zijn. Ik denk dat dit exemplarisch is voor uw werk.
Als er een Nederlandse schrijver is die geluk als thema heeft, bent u het. Het is, zoals in bovenstaand gedicht, alsof de woorden uw leven licht geven. Geluk is hierbij niet de afwezigheid van ongeluk. Het ongeluk is grappig, of het is gevat in een gevoel van melancholie en nostalgie dat ik beschrijf als vertrouwd verdriet: verdriet dat je, na verloop van tijd, doet glimlachen omdat het gaat over mooie momenten die eindig of voorbij zijn. Zoals u in Een liefde in Parijs (2004) schrijft: ‘Hij was misschien het meest gelukkig toen hij twintig was en in Parijs woonde, maar toen wist hij het nog niet.’

In College Tour (2015) zei u: ‘Op iedere vierkante meter van de stad valt iets te beleven.’ Ik heb u, sinds ik voor het eerst Het leven is vurrukkuluk las, altijd graag in het echt willen zien. Ik wilde zien hoe u door de stad loopt, naar al het leven kijkt en zich erover kunt verwonderen, er bij weg kunt dromen. Ik hoopte dat u een bepaald licht zou uitstralen en dat ik een band met u zou voelen. Alleen: daar was ik niet de enige in.
Op de presentatie van Campert Compact (2016) zag ik u voor de tweede keer. U had groene gympen aan, wat ik erg sympathiek vond. Van de avond zelf ben ik lichtelijk geschrokken. Er stond een man op het podium die ‘Het leven is vurrukkuluk’ op zijn arm had getatoeëerd. Na afloop ontstond er op de vloer van de Rode Hoed een rij van mensen die u aan wilden spreken. Allen keken naar u zoals ik keek wanneer ik door het Vondelpark naar huis liep: op zoek naar u, naar het licht, naar de band die ze met u voelden. Ikzelf voelde me een beetje vies. Die avond had ik een oudere man gezien die een heel goed schrijver is, met groene gympen aan zijn voeten. Maar het was alsof alle mensen in de zaal, net als ik, naar een goeroe kwamen kijken – in de hoop dat het licht dat hij uitstraalde ook op ons zou afgeven.

U heeft de kritiek gekregen dat u niet de meest literaire schrijver bent. In de roman Gouden Dagen (1990) staat: ‘Slechts weinig mensen geloven je op je woord als je zegt dat je het leven ervaart als een gedurige staat van geluk. Hoe weet je wat geluk is als je het ongeluk niet kent, is de weerkerende vraag, waarop geen antwoord mogelijk is, tenzij het volgende: ik weet dat ik ademhaal en hoef daarvoor niet te weten wat stikken is. Maar ook deze simpele uitleg overtuigt de meesten niet en ik krijg wel eens de indruk dat sommige mensen meer hechten aan hun ongeluk dan goed voor ze is, ook al is het vaak het enige dat ze hebben.’ In het Marathoninterview met Jan Donkers (VPRO, 1991) zei u over het hoofdpersonage: ‘Het is natuurlijk een ongelofelijk egocentrisch heerschap, tot wie weinig doordringt.’ Op de verwijten dat u oppervlakkig of ‘vederlicht’ schrijft en uw werk melancholisch is, zei u: ‘Ja, misschien is het ook wel zo.’

Het maakt dat je glitters in de gracht ziet en daar de rest van de dag over kunt dromen.

Schrijven over geluk is lastig. Een van de basisregels van verhalen is dat een personage een probleem moet hebben. Maar wordt een mens altijd zo direct bepaald door zijn problemen? Laat ik het zo zeggen: zelfs wanneer ik diep, diep ongelukkig ben, zie ik in het park een man die probeert een papieren bekertje water op zijn hoofd te balanceren, of een kind dat met een lege blik naar dwarrelende iepensneeuw kijkt, en dan word ik overspoeld door een allesomvattend geluk. Het is te vergelijken met een droomtoestand die ik uit mijn kindertijd ken, waarin ik uren in mijn fantasie doorbracht, zonder ooit in de ‘echte’ wereld te hoeven zijn. Het maakt dat je glitters in de gracht ziet en daar de rest van de dag over kunt dromen. Dit is een staat van zijn die moeilijk te benoemen en vast te houden is – je kunt je de enige ter wereld voelen die zo kan dagdromen. Ik denk dat veel mensen die uw werk lezen juist dit erin herkennen. Daarom willen ze u deze droomtoestand, dit licht, misschien zien uitstralen.
Sommige schrijvers schrijven om het leven te verwerken. Met woorden kun je zware en lelijke dingen echter ook ontvluchten, negeren of omdraaien. Je kunt in een toestand geraken waarin de werkelijkheid nog bestaat, maar alles lichter, grappiger, mooier en vreugdevoller is. Ik vraag me af wat het verband is tussen schrijven en deze vorm van geluk, deze droomtoestand. Schrijft u bijvoorbeeld zelf om gelukkiger te zijn, of bent u gelukkiger doordat u schrijft? Kan schrijven een noodzakelijke manier zijn om de werkelijkheid te ontvluchten, haar lichter te maken?

Misschien zit het licht niet in uw lichaam, maar in uw woorden. Dat u dit op papier kunt overbrengen, is des te knapper – juist omdat het ongeluk, zoals het in Gouden Dagen staat, vaak het enige is dat mensen hebben. Als je zelfs als ongelukkig mens in je fantasie kunt leven, klopt het dat je niets of niemand nodig hebt. En als ongelukkige mensen hun ongeluk een moment kunnen ontstijgen, bijvoorbeeld door uw werk te lezen, is dat een vorm van geluk. Wanneer het licht in de woorden zit, verenigen zij zich voor eeuwig met het fijnstof van de stad, met de schittering van het zonlicht in het water van de gracht. Ze hoeven nooit uiteen te vallen.

Met heel hartelijke groet,
Anne Schepers

© Marianne Hommersom

Anne Schepers (1993) is journalist bij Buitenhof. Tijdens haar studie politicologie deed ze onderzoek naar populisme en politieke onvrede. Daarna werkte ze onder meer voor De Correspondent en EenVandaag. Ze maakt maandelijks de talkshow Politieke Junkies in De Balie en nam deel aan het zomerkamp van Das Magazin.