Schrijfresidentie 2016

Oude vrienden

door Marjolijn van de Gender

Datum 22 mei 2019

Marjolijn van de Gender ging in 2016 met deBuren naar Parijs. In het kortverhaal dat ze daar schreef vinden twee jeugdvrienden elkaar terug en samen bedenken ze een waanzinnig plan om het huwelijk van de ene te redden. Maar speelt iedereen wel open kaart? "In de liefde bestond logica niet. In de liefde en in de leugens."

Foto: Shyam Sundar | unsplash

Ik had Nico meteen herkend toen hij de kerk tien minuten te laat betrad. Na de dienst wachtte ik bij de uitgang.
Een paar tellen lang leek het alsof hij me niet zag en dacht ik dat hij door zou lopen. Toch stopte hij en hij keek me aan, steunend op zijn linkerbeen, zijn handen staken in de zakken van zijn pantalon. Het been trilde. Zijn ogen knipperden te vaak.
            ‘Bier?’ stelde ik voor. Ik had het idee dat hij niet gecondoleerd wilde worden, dat hij nog niet kon horen dat zijn favoriete lerares niet meer leefde, dat er opnieuw een stukje van zijn jeugd was gestorven.
            ‘Is goed. Ik zag je pas halverwege de mis, anders was ik naast je komen zitten. Schandalig dat er niemand was.’
            ‘Wij waren er,’ zei ik.
            ‘Wij zijn niet genoeg.’
            Ik sloeg mijn arm om zijn schouders en loodste hem naar buiten, in de richting van het parkeerterrein. ‘Jij mag beslissen waar we wat gaan drinken. Onderweg naar dit gehucht ben ik niets fatsoenlijks tegengekomen. Dat jij het hier volhoudt, zeg. Respect.’
            Nico’s ogen vernauwden zich. ‘Hoe weet je dat ik hier nog steeds woon?’
            ‘Facebook.’
            ‘O ja. Sorry, met driehonderd vrienden vergeet je wel eens wie je hebt toegevoegd.’ Hij trok zijn mouw omlaag, maar de stof gleed genadeloos terug tot halverwege zijn bleke pols. ‘Ik rijd wel voorop. Waar staat jouw auto?’
            Op iets meer dan vijf meter afstand. Ik zette nog een stap. De sleutel ontdekte dat ik in de buurt was en klikte de Jaguar van het slot.

‘Het gaat goed met je,’ zei Nico. We zaten in een middeleeuws aandoend café dat grotendeels bestond uit een kelder. De eigenaren leken niet te beseffen dat het lente was, een gaskachel brandde in de hoek. Op elke tafel stonden kaarsen, een laagje vet lag over het hout. Nico kraste er onleesbare tekens in.
            Tijdens mijn studie had ik geleefd op crackers, die als ontbijt en avondmaal dienden. Ik had zo veel geld geleend dat het me vijftien jaar kostte om de schuld af te betalen. Het grootste deel van de tijd was ik alleen, want mijn studiegenoten wilden naar het terras, naar het zwembad of naar de bioscoop. Leren voor tentamens was gratis, dat werd mijn hobby.
Mijn cijfers waren zo hoog dat de docenten in de rij stonden om me voor te stellen aan kennissen die me verder konden helpen. Dat vertelde ik mensen niet, mijn studietijd was een mengeling van wanhoop en arrogantie – ingrediënten voor succes, maar alleen wanneer je ze verstopte onder bescheidenheid.
            ‘Ik heb mijn bedrijf op het juiste moment verkocht,’ zei ik. ‘Ben je nog steeds leraar?’
            ‘Ja, Duits.’ Nico’s gezicht betrok. ‘Dat heb je zeker ook van Facebook?’
            De serveerster die onze bestelling kwam opnemen wankelde op haar hakken. Ze had geen notitieboekje of iPad bij zich. ‘Twee Rochefort acht,’ zei ik. ‘Vind je dat goed, Nico?’
            Hij ging rechter zitten, zijn nek kraakte. Waarschijnlijk vroeg hij zich af of het een regel was dat degene die bestelde ook zou betalen. Hoewel een docent Duits met de juiste kwaliteiten vijfduizend euro per maand kan verdienen, wist ik zeker dat Nico een lager bedrag op zijn rekening kreeg bijgeschreven. De ingrediënten voor succes hadden voor hem nooit op ooghoogte gelegen.
            ‘Nico?’
            ‘Eh, prima.’
            De serveerster balanceerde naar de bar.
            Nico keek me aan, zijn ooghoeken leken een weg naar beneden te zoeken. ‘Het is goed dat je bent gekomen. Ik had niet gedacht dat jij –’
            ‘Ik las het in de krant en ik kon gewoon niet niet komen. Als ik aan de brugklas terugdenk, denk ik aan haar.’ Ik probeerde mijn aandacht te verdelen tussen Nico en de bar. De serveerster, die hooguit twintig was, zou waarschijnlijk alleen ‘Rochefort’ doorgeven en terugkomen met een zes of een tien. In mijn portemonnee stopte ik standaard honderd muntjes van twintig cent. Als ze het verkeerde bier bracht, zou ik daarmee betalen, dan zou ze misschien wél leren tellen.

'Laat mij jou een les leren over het leven: alles is te koop, als je maar genoeg te bieden hebt.’

‘Ik zag ook dat je getrouwd bent,’ zei ik. ‘Met … hoe heet ze ook alweer?’
            ‘Eef.’
            ‘Dat was het, Eef. Het is net wat je zegt over Facebook, al die namen onthouden is onmogelijk. Wat jammer dat ze er vandaag niet bij is.’
            Nico’s mondhoeken leken een stukje naar beneden te vallen. Zijn onderlip trilde. ‘Ik ben bang dat …’ Hij drukte te hard op het kaarsvet en de bovenkant van zijn nagel brak af.
            ‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’
            ‘Nee, nee …’
            ‘Het was echt niet mijn bedoeling om te …’
            ‘Ze is bij me weg. Een maand al.’ De serveerster bracht het bier en hij nam het zwijgend aan. Het waren de goede flesjes, een meevaller of misschien zelfs een teken. Ik wachtte niet tot zij inschonk, ik vulde Nico’s glas tot de rand.
‘Drink. Het spijt me dat ik ernaar vroeg.’
            ‘Ik had het van Facebook moeten halen,’ zei Nico, starend naar het schuim. ‘Na een maand is het duidelijk dat ze niet meer terugkomt, toch?’
            ‘Dat weet ik niet.’
            Hij nam een slok. Schuim bleef in de stoppeltjes onder zijn neus hangen. ‘Ben jij getrouwd?’
            ‘Nee.’
            ‘Voordat je trouwt, denk je vooral aan jezelf. Stop daarmee zodra die ring om haar vinger zit. Proost.’
            Ik negeerde het feit dat zijn glas al halfleeg was en zette het mijne aan mijn lippen. Het bier gleed soepel door mijn mond en de smaak verspreidde zich tot achter in mijn keel. Eerst kwam het zoete, bijna zoals aardbeien, toen de kruiden, ik meende kaneel te proeven, en ten slotte een bitterheid die mijn tong masseerde. ‘Misschien komt ze toch terug.’
            ‘Natuurlijk niet.’
            ‘Niet zo pessimistisch.’ Eigenlijk had ik een hekel aan praten en drinken tegelijk, het liefst genoot ik optimaal van allebei. ‘Jij hebt me een les geleerd over het huwelijk. Laat mij jou een les leren over het leven: alles is te koop, als je maar genoeg te bieden hebt.’

‘Ze wil niet eens naar huis komen, laat staan naar Parijs.’

Ik had eerst aangeboden om een weekendje Parijs voor het tweetal te betalen. De stad van de liefde leek me de perfecte plaats om een huwelijk te redden, zeker dit huwelijk.
‘Ze heeft de piramide van het Louvre toch op haar pols getatoeëerd?’
            ‘Hoe weet jij dat?’ zei Nico. Zijn ogen gleden naar mijn telefoon, die nonchalant naast mijn bierglas lag. ‘Heb ik zo veel op Facebook gezet?’
            Ik knikte en hij haalde zijn schouders op.
            ‘Ik kan haar niet vragen, ze heeft me overal geblokkeerd. Ze wil niet eens naar huis komen, laat staan naar Parijs.’
            Ik had een pleidooi gehouden voor de slotjesbrug, maar die bleek niet meer te bestaan. Het Louvre had ze al meer dan tien keer gezien en bovendien was er tegenwoordig een app waardoor ze alle schilderijen op haar telefoon kon bekijken. Uit de drie woorden die Nico over de oorzaak van het probleem kwijt wilde, leidde ik af dat hij dacht dat hij degene was die fouten had gemaakt. Eef zou niet zomaar naar Parijs komen.
            ‘Want,’ zei hij, ‘er zijn dingen waar ze meer van houdt.’
            ‘Zoals?’
            ‘Ik weet niet of ik het kan zeggen.’
            ‘Seks?’
            ‘Het is erger.’
            ‘Je maakt me nieuwsgierig.’
            Nico keek om zich heen. Naast ons deelden vier vrouwen een fles witte wijn, verderop doopte een groep tieners chips in salsasaus en vlak bij de trap naar boven zat een koppel dat meer van elkaar dan van het bier proefde. ‘Het is geld,’ fluisterde hij uiteindelijk.
            ‘Dan is er toch helemaal geen probleem?’ Het bier stroomde over mijn kin en druppelde op tafel. ‘Ik heb geld.’
            ‘Maar ik niet.’
            Het zou eenvoudig zijn om een cheque uit te schrijven, te eenvoudig. Nico vond het een meer dan goed plan om mij de rekening van het café te laten betalen – de rekening van zijn huwelijk zou te ver gaan. Ook Nico had zijn trots.
            ‘Nog niet.’
            Hij speelde met het lege glas, liet het op tafel balanceren. ‘Doe niet zo optimistisch. Ik heb geen geld en ik krijg geen geld. We moeten verder denken.’
            Ik wachtte tot het tussen zijn vingers door zou glippen en in scherven zou vallen. Dat gebeurde niet. ‘Je hebt gelijk, het gaat niet alleen om geld. Ze moet zien dat jij alles zou doen, zelfs het onmogelijke, om haar terug te krijgen. Ze moet weten dat jij om haar geeft.’
            ‘Ze heeft me overal geblokkeerd, dat zei ik toch?’ Het glas viel op tafel zonder te breken en rolde naar de rand. Hij hield het tegen en liet het door zijn handen glijden.
            ‘Jou heeft ze geblokkeerd. Je hebt niets gezegd over nieuwssites.’ Ik wenkte de serveerster en bestelde een tweede Rochefort acht voor hem. ‘Misschien ken ik mensen die een artikel kunnen publiceren. Als je iets te vertellen hebt, tenminste.’
            ‘Ik zou niet weten wat.’
            ‘Laat me met je meedenken.’ Meestal zat ik alleen in cafés en keek ik naar koppels die kibbelden over het splitsen van de rekening. Het was mooi om die eerlijkheid te zien. In geen enkel ander gesprek over geld kon ik die horen. ‘Het moet helemaal over the top zijn en toch herkenbaar, daar worden journalisten heet van.’
‘Denk je dat zoiets werkt?’ zei Nico.
            ‘Heb je niet naar me geluisterd?’ Ik hoorde de irritatie in mijn eigen stem en slikte hem weg. ‘Het gaat om het idee. Je hebt Eef nooit verteld wat je voor haar over hebt, of wel?’
            De serveerster bracht zijn bier en hij zuchtte.
            ‘Dit is je laatste kans om dat te doen. Je hebt vast al iets in je hoofd. Vind het.’
            Nico’s ogen schoten van het bier naar mijn gezicht en weer terug. ‘Nou …’
            ‘Ik wist het!’
            ‘Het is gestoord,’ zei hij op een toon die voor zowel een verontschuldiging als een uitnodiging kon doorgaan.
            ‘Klinkt veelbelovend.’
            Hij nam zo’n grote slok dat het schuim aan zijn neus bleef kleven. ‘Je had het over Parijs,’ zei hij zo snel dat ik hem nauwelijks verstond. Het achtergebleven bier in zijn mond stroomde naar zijn longen en hij hoestte. ‘Je zei dat alles op deze wereld te koop is.’
            Ik duwde mijn eigen glas een paar centimeter naar het midden van de tafel. Het bier glinsterde zoals de zee bij zonsondergang. ‘Ga door.’
            ‘Over the top, zei je.’ Nico greep mijn glas en sloeg het in één keer achterover. ‘Een metafoor, dat is wat ik moet hebben. Onze metafoor. Tijdens onze eerste date zijn we naar de kermis geweest, Eef en ik. Weet je wat ze tegen me zei?’
Ik schudde mijn hoofd.
            ‘Ze zei dat ik stalen zenuwen heb. Mijn hart is niet van vlees en bloed. Het is van staal. Om te bewijzen dat het aan Eef toebehoort, moet ik haar een metafoor van staal en liefde laten zien. Staal en liefde. Begrijp je het?’
            Druppeltjes bier landden op mijn colbert en ik schoof mijn stoel een paar centimeter achteruit. ‘Niet helemaal, geloof ik.’
            ‘Mijn hart kan ik moeilijk uit mijn borst snijden,’ zei Nico, ‘maar waarom verkopen we de Eiffeltoren niet?’

‘Mijn hart kan ik moeilijk uit mijn borst snijden,’ zei Nico, ‘maar waarom verkopen we de Eiffeltoren niet?’

We hadden onszelf een paar dagen gegeven om een plan te bedenken. Ik had een appartement in Parijs, toevallig op loopafstand van de Eiffeltoren. De laatste maanden was ik er vaak geweest. Het zag eruit als een thuis en het was niet zo groot dat Nico zich ongemakkelijk zou voelen. Binnen twee minuten ging hij akkoord.
            ‘Waarom help je me eigenlijk?’
            Omdat we ooit beste vrienden waren, beiden het lievelingetje van mevrouw Van Laar in de brugklas. We waren de enige leerlingen die altijd vroegen of we vooraan mochten zitten. Nico zag slecht en wilde geen bril. Dan zouden de andere jongens hem nog vaker uitlachen.
            ‘Ik vind het genereus van je,’ had hij gezegd. Zijn adem rook naar het bodempje Rochefort acht. ‘Zeker na alles wat er is gebeurd, ik bedoel –’
            ‘Je was jong,’ zei ik. ‘Jonge mensen maken fouten. Nu ben ik gelukkig, dat is wat telt. Ik wil jou ook weer gelukkig maken.’
            ‘Maar waarom?’
            ‘Je kent me te goed.’ Ik duwde mijn nog halfvolle glas in zijn richting en hij pakte het dankbaar aan. ‘De reden is natuurlijk puur egoïstisch. Sinds de verkoop van het bedrijf verveel ik me. Ik heb zin in een avontuur, net als vroeger.’
            De volgende schoolvakantie zou pas over zes weken beginnen en zo lang konden we niet wachten, dus we gingen een weekend. Ik belde met een vertaler en een drukkerij terwijl Nico persberichten typte en elke dag een nieuwe versie naar me stuurde. Waarschijnlijk hoopte hij dat een bericht op Facebook met zijn plan en een van internet geplukte foto voldoende zouden zijn, dat zijn familie het bericht zou delen en zijn leerlingen de boodschap zouden verspreiden. Hij hoefde alleen het persbericht rond te sturen, dan zou hij toekijken zonder moe te worden.

Zo kwam het dat we een week later tegen elkaar aan werden gedrukt in de lift naar de top van de Eiffeltoren. Nico’s adem besloeg de ruiten. Ik probeerde er niet naar te kijken. Het zweet van toeristen die blijkbaar uit een land kwamen waar deodorant verboden was, kroop in mijn kleren. Een stem door de intercom waarschuwde voor zakkenrollers. In deze lift waren er geen, dat had ik allang gezien. Toch vond de stem het nodig om de boodschap te herhalen in het Engels en Duits.
‘Die uitspraak,’ kreunde Nico.
            De lift kreunde met hem mee en ik voelde mijn knieën verslappen. Stel dat een schroefje dat de vloer met de wanden verbond niet goed was aangedraaid. Stel dat dat schroefje juist op dit moment losschoot. Stel dat de vloer opeens naar beneden zou vallen. Het was nog erger dan ik me had voorgesteld. Hoe vaak had ik voor de Eiffeltoren gestaan en mezelf in gedachten uitgescholden omdat ik geen ticket durfde te kopen? Hoe hoog zouden we nu zijn? Hoe lang zouden we erover doen om de grond te raken en uit elkaar te spatten?
            ‘Wat is het ergste dat er kan gebeuren?’ vroeg mijn vader vroeger, wanneer ik niet naar school wilde. Hij beweerde dat het lot van verrassingen hield. Als je de ergste mogelijkheid uitsprak, was die geen verrassing meer en zou het lot iets anders verzinnen.
            ‘We vallen te pletter,’ zei ik in het Frans, zodat Nico het niet verstond.
            Een echtpaar met drie kleine kinderen keek me verwijtend aan.
            Opnieuw waarschuwde de stem door de intercom voor zakkenrollers. Het was te hopen dat er ergens op deze verdomde toren een paar zakkenrollers te vinden waren.

Na tien minuten niet naar het uitzicht te hebben gekeken, zei ik tegen Nico dat ik me niet lekker voelde. Uiteraard wilde ik zijn plezier niet verpesten, hij moest het product dat hij wilde verkopen uitproberen, dus ik stelde voor dat we elkaar over een uur bij de uitgang zouden zien. Het waren niet eens leugens.

'Het was te hopen dat er ergens op deze verdomde toren een paar zakkenrollers te vinden waren.'

Eenmaal beneden liep ik langs de rij wachtende mensen, die al honderden meters lang was. Ik keek niet naar de mensen – maar naar degenen die wél naar hen keken, naar de mannen en vrouwen die lange winterjassen droegen waar ze makkelijk spullen onder konden verstoppen, die zich in groepjes van twee of drie verscholen en hun strategie bespraken. Eén zou de weg vragen, terwijl de ander nonchalant langs zou lopen en een uitstekende telefoon mee zou pakken. Sommigen wilden het alleen doen. Zij slenterden langs de rij, zogenaamd om te kijken waar het begin was, en onderweg stootten ze ‘per ongeluk’ iemand aan.
            Ik liep naar twee vrouwen toe die naar de rij keken alsof ze kraaien waren die wachtten tot iemand wat broodkruimels liet vallen. ‘Bonjour mesdames,’ zei ik. ‘Willen jullie geld verdienen?’ Zonder een antwoord af te wachten sprak ik door: ‘Stop deze kaartjes in zo veel mogelijk zakken en tassen, het liefst in de buurt van een telefoon of sleutelbos, zodat ik zeker weet dat ze gezien worden.’
            Ik had een tas bij me, waar Nico om had gelachen (‘Je bent toch geen vrouw?’) en uit de tas haalde ik vierhonderd mini-flyers. Het was mogelijk geweest om ze zelf uit te delen, maar minstens negentig procent zou meteen worden weggegooid. Dat percentage zou ongetwijfeld lager zijn wanneer ze uit een broekzak of handtas werden gehaald. Spullen die werden bewaard, al was het slechts een paar minuten, waren belangrijk.
            ‘Hoeveel?’ vroeg de oudste van de twee. Ze had haar haren rood geverfd, haar grijze uitgroei trok meer aandacht.
            ‘Je mag een bedrag noemen.’
            ‘Tweehonderd,’ zei ze. ‘Per persoon.’
            Met een glimlach haalde ik de briefjes uit mijn portefeuille. Morgen zou Nico op deze plaats een speech geven om zijn plan uit te leggen en hij had meer publiek nodig dan de gebruikelijke wachtende mensen, de media zouden een menigte verwachten. Een tekst schrijven kon hij wel, dat hadden zijn persberichten bewezen, en ik was ervan overtuigd dat hij vanavond, na een fles goede wijn, een liefdesverklaring op papier kon zetten waarvan zelfs ik ontroerd zou raken.

Een dag later regende het. We stonden voor de Eiffeltoren en keken naar een publiek dat vooral bestond uit paraplu’s en capuchons. De rij wachtende mensen was gelukkig niet korter. Zouden mensen met een flyer zijn of toeristen die hun vakantie nergens door wilden laten verpesten?
            Dat vroeg ik me niet hardop af, want Nico was humeurig en zou me afsnauwen. Ik had hem meegesleept naar een café dat vierentwintig uur per dag open was, hem tot half acht ’s morgens laten schrijven en uiteindelijk alsnog de halve speech zelf verzonnen. Hij vond hem te overdreven, te theatraal, te ongeloofwaardig.
            ‘Maar wat we gaan doen is juist overdreven, theatraal en ongeloofwaardig!’ had ik gezegd. ‘Dat is wat de mensen aanspreekt. Veel romantischer dan die stomme slotjesbrug. Zie je dat niet?’
            ‘We kunnen de Eiffeltoren niet echt verkopen,’ gromde Nico tijdens het doorkrassen van een zin.
            ‘Natuurlijk niet, maar we kunnen hem wel op eBay zetten en ervoor zorgen dat de media het oppikken. Dan zal Eef het zien.’
            ‘Ik vind het erg omslachtig.’ Zijn pen schoot door het papier en hij vloekte. ‘Waarom wilde je per se naar een café? We hadden nu in jouw appartement kunnen zitten. Ik weet zeker dat beter bier en een bed me meer inspiratie zouden hebben gegeven.’
            Ik had mijn schouders opgehaald. ‘De liefde is omslachtig.’

De livestream op mijn Facebook stond klaar en ik had zes sensatiesites betaald om aandacht aan de situatie te besteden. Ze mochten alles schrijven wat ze wilden, zolang ze mijn naam niet noemden. Ik bestond niet, Nico had dit helemaal zelf voor elkaar gekregen, de woorden waren van hem.
            Aan mijn jas had ik een microfoontje vastgeklikt. Ik kuchte. ‘Dames en heren,’ zei ik in het Frans, ‘bedankt voor uw komst. U staat op het punt om het belangrijkste monument van Frankrijk te bezoeken. Wat u niet weet, is dat dit monument na vandaag niet meer van Frankrijk is. Het zou van u kunnen worden.’
            Mensen stootten elkaar aan, paraplu’s werden ingeklapt om ons beter te kunnen zien.
‘Van u, van uw buren, misschien zelfs van uw familie. Sinds drie minuten staat de Eiffeltoren op eBay – dankzij de man die naast mij staat. In het Engels zal hij u alles over deze actie vertellen.’
            Ik zette de camera aan. Nico schraapte zijn keel en begon. Ik luisterde niet, ik kende de inhoud van zijn speech: de dag waarop hij Eef ontmoette, hun bruiloft, hun leven, hun sprookje, dat hij haar het liefst de Eiffeltoren zou geven – nee wacht, dat had ik hem laten schrappen, dat was logischer dan het monument verkopen en ik wilde niet dat mensen over logica zouden gaan nadenken.
            In de liefde bestond logica niet.
            In de liefde en in de leugens.
            In de brugklas.

'In de liefde bestond logica niet. In de liefde en in de leugens. In de brugklas.'

Waarom Nico het had gedaan, had hij nooit verteld. Misschien had hij er genoeg van om maar één vriend te hebben. De andere jongens vormden een groep doordat ze hem als gemeenschappelijk doelwit hadden gekozen, zelfs ik had de kans gehad me bij hen aan te sluiten. Achteraf maakte het waarom niet uit. In maart, tijdens biologie, in een volle klas, had Nico zijn hand opgestoken. ‘De vader van Arjan heeft mij aangeraakt.’
            Mevrouw Van Laar onderbrak de les om ons allebei naar de directrice te brengen. Elk antwoord dat ik gaf kon ik me herinneren. Ja, elke dinsdag at Nico bij mij, want zijn ouders moesten tot acht uur ’s avonds werken. Ja, misschien was hij alleen geweest met mijn vader. Nee, er was verder niets wat ik wilde zeggen.
            Ik besefte nog niet wat er in gang was gezet. Dat kwam pas nadat de politie was gebeld en ik in een kale kamer met twee mannen in uniform moest praten. Mijn vader hield van me, maar niet op die manier. Ik hoefde niets van hem geheim te houden. De agenten schreven het niet eens op.  
            De jongens keken opeens met ontzag naar Nico. Naar mij keken ze alleen wanneer ze me opwachtten en in mijn maag stompten, omdat ik net zo walgelijk was als mijn vader.
            ‘Hij is een verkrachter,’ zei mevrouw Van Laar tijdens de eerstvolgende les, nadat een meisje had gevraagd wat mijn vader precies had gedaan.
            Ik was opgestaan, moeizaam ademhalend omdat mijn ribben brandden. Die ochtend was ik een groep van vijf klasgenoten tegengekomen. ‘Dat is niet waar.’
            Ze had met haar potlood tegen het bureau getikt. ‘Wat is hij dan?’
            ‘Hij is leraar. Net als u.’
            ‘Niet lang meer, jongen,’ had ze gezegd. ‘Hij is een verkrachter en hij zal nooit meer iets anders worden.’
            Ik had gedacht dat ze ongelijk had, dat hij na de rechtszaak weer in een leraar zou veranderen. Vrijspraak, natuurlijk. Er waren geen foto’s gevonden, geen beelden, geen lichamelijk letsel. Er was een kans dat ‘het slachtoffer’ de waarheid niet sprak, had de rechter zelfs gezegd.
            Dat leek alleen ik te hebben gehoord. Nico bleef het slachtoffer en mijn vader bleef een verkrachter die nooit meer een leraar zou worden.
De eerste artikelen verschenen vlak voor het einde van de speech in mijn mailbox. ‘Docent draait door’, las ik. In de eerste alinea stonden de woorden ‘onder invloed’. De tweede vermeldde dat zijn vrouw waarschijnlijk vanwege zijn drugsgebruik was weggegaan, de derde voorspelde welke grappen Twitteraars over hem zouden maken. De mysterieuze Eef werd opgeroepen zich te melden voor een interview.
            ‘… Wanneer ze naast me zit is ze mijn duifje, wanneer we zoenen is ze mijn wederhelft en wanneer we in bed liggen is ze mij,’ haalde Nico me uit mijn concentratie. ‘Zonder mijn liefste ben ik mij niet meer. Dáárom ben ik bereid om heel ver te gaan om haar terug te winnen. Zo ver dat ik de Eiffeltoren verkoop. Duifje, laten we samen naar de top vliegen.’
            Mensen lachten en applaudisseerden. Er werd zelfs gefloten. Iemand gooide een paraplu in onze richting, die door de wind werd vastgepakt en een paar meter verderop op straat viel. Auto’s stopten, er werd getoeterd. Of het voor de paraplu of voor Nico was maakte niet uit, zijn ogen glommen en zijn wangen bloosden. Hij omhelsde me, sloeg op mijn rug en ik zette de livestream net op tijd uit.
            ‘Fantastisch idee,’ zei hij. ‘Ze gaat dit zien. Iedereen gaat dit zien. Ik heb haar terug en ik ben beroemd. Fantastisch, fantastisch.’
            Mijn telefoon trilde in mijn hand, een nieuw artikel. Over Nico’s schouder kon ik alleen de kop lezen: ‘Passievol of psychotisch? Nico Vermeer (42) verkoopt Eiffeltoren.’

'Ik nam hem mee naar het gebouw waar aan alle balkons afrikaantjes hingen, de enige bloemen die de uitlaatgassen van Parijs niet omzetten in dood en verderf.'

Op dat moment klonk de beltoon van Nico’s telefoon. Hij drukte hem tegen zijn oor en ik greep zijn arm en leidde hem weg van de menigte, zodat hij kon verstaan wat er gezegd werd.
            Zijn gezicht betrok. Na ‘ja’, ‘nee’, ‘zal ik doen’ en ‘tot morgen dan’ stopte hij de telefoon terug in zijn zak. Ik kon het niet laten om de menigte af te speuren naar de Fransen in hun lange jassen, maar ik zag ze niet.
            ‘Eef?’
            Hij schudde zijn hoofd. Zijn mondhoeken leken een centimeter te zijn gezakt en op zijn voorhoofd waren extra rimpels verschenen. ‘De school. De directie is gemaild door drie kranten die een interview met een “doorgedraaide leraar” willen. Morgen moet ik op gesprek komen.’
            ‘Dat komt vast goed.’
            ‘Zo klonk het niet.’
            ‘We zijn in de stad van de liefde. Hier bestaat de ellende van school niet.’ Ik klopte op zijn rug. ‘Kijk even niet meer op je telefoon. Vergeet morgen. Bier?’
            Nico’s mondhoeken verstijfden, zijn ogen versmalden en de spieren in zijn nek spanden zich aan. Een halve seconde lang dacht ik dat hij zou weigeren, maar hij zei alleen: ‘Waarom?’
            ‘Dat is wat je nu nodig hebt.’
            Ik nam hem mee naar het gebouw waar aan alle balkons afrikaantjes hingen, de enige bloemen die de uitlaatgassen van Parijs langer dan een week overleefden. Op mijn balkon rook de aarde nog naar mest en waren de plantjes minder dan een dag oud. Terwijl ik hem wees op de plantenbakken, haalden twee vrouwen ons in. De oudste had haar grijze uitgroei nog niet bijgekleurd. Nico’s telefoon zou genoeg opbrengen om nieuwe verf te kunnen betalen.
            De voordeur van mijn appartement was nieuw en gleed moeiteloos open. De keuken grensde aan de hal. Hij was licht en ruim, en het fornuis glom alsof het meerdere keren per dag werd gepoetst. Op de tafel stonden verse bloemen: lange, groene stengels met witte en paarse knoppen. Dat was niet waar Nico naar keek, zijn blik gleed naar links. Naast de bloemen zat een vrouw. Ze had haar haren opgestoken en haar lippen gestift.
            ‘Eef?’ zei Nico. ‘Hoe …?’
            De rest van de vraag bleef in zijn keel steken toen ze opstond. Ik had verwacht dat hij op haar af zou rennen, haar zou vasthouden en mij zou vergeten, maar hij wachtte.
            Eef liep langzaam en secuur, alsof ze met haar hakken een patroon in de vloer wilde boren. Ondraaglijk.
            ‘Heb je het gelezen?’ gooide Nico er na een paar seconden uit. ‘Nu al? Ben je daarom hier? Zo snel …’
            Zijn stem klonk gejaagd. Ik dacht aan de kringen onder zijn ogen, het kleverige laagje op zijn tanden omdat hij ze zowel ’s avonds als ’s morgens niet had gepoetst.
De schouder van Eef raakte die van Nico. Ze duwde hem opzij en een moment later voelde ik haar glimlach tegen mijn tong.

Marjolijn las een fragment uit dit verhaal voor tijdens Mais oui, Paris! Herbeluister de podcast hier.

© Marianne Hommersom

Marjolijn van de Gender (1994) studeert Taalwetenschap en Nederlandse Taal en Cultuur. Ze stond drie keer in de finale van schrijfwedstrijd Write Now! en werd derde in 2018. Ze ging in 2015 op zomerkamp met Das Magazin en werd geselecteerd voor Talent op Tilt, een ontwikkelingstraject voor schrijvers. Ze is co-auteur van de verhalenbundel Korte verhalen uit de Oudheid en op Hard//hoofd verscheen haar kort verhaal Vrijdagavond. Daarnaast houdt ze een blog bij: Inhoudsloos gezwam. Ze werkt aan haar debuutroman die zal verschijnen bij AtlasContact.

In Parijs schreef Marjolijn twee korte verhalen: Verhuizen en Oude vrienden.