Schrijfresidentie Parijs 2014

De zwarte non van Moret

door Ann Overbergh

Datum 14 januari 2015

We vroegen de schrijfresidenten om zich te laten inspireren door een minder bekend museum in Parijs.

In een van de mooiste bibliotheken van Parijs zag Ann Overbergh het bijzondere schilderij van 'de zwarte non van Moret'. Ze duikt de geschiedenis in op zoek naar het verhaal achter het portret. Was deze vrouw de buitenechterlijke dochter van Lodewijk de Veertiende? ‘C'était impossible, c'était le scandale!'

'En zo is het verhaal van de zuster van Moret gedegradeerd tot een voetnoot, een stuk historische rariteit van mineur belang – mineur omdat ze vrouw was, zwart, en zonder aanspraak op politieke macht.'

Ann Overbergh

'De zwarte zuster van Moret?' Yannick Nexon, conservator bij de Sint-Geneviève-bibliotheek in Parijs, wuift het weg. 'Eén van de vele onopgeloste raadsels uit de Franse geschiedenis. Enkel gekken houden zich ermee bezig. Raadpleegt u onze bronnen: on ne sait pas, on ne saura jamais. Wij hebben wel wat anders te doen.'

Nochtans spreekt het verhaal van 'La Mauresse de Moret' tot de verbeelding. Louise-Marie Thérèse zou in 1664 geboren zijn aan het hof van Lodewijk de Veertiende. Volgens sommigen was ze het illegitieme kind van de goedhartige maar diep ongelukkige Marie-Thérèse van Spanje, door een verstandshuwelijk in de echt verbonden met een man die niet van haar hield. Volgens anderen was ze een buitenechtelijke dochter van de koning zelf. Nog anderen geloven dat ze een vrucht was van het koninklijk huwelijk, om mysterieuze redenen geboren als een Afrikaans uitziend kindje. Na haar geboorte zou ze in alle discretie naar het klooster van Moret-sur-Loing bij Fontainebleau zijn gebracht, waar ze de rest van haar leven zou slijten. Officieel werd verkondigd dat het koningskindje, Anne-Marie genoemd, kort na de bevalling was gestorven.

Louise-Marie kreeg in het klooster regelmatig bezoek van telgen van de koninklijke familie. Ze werd haar leven lang financieel onderhouden door het Hof, maar als dochter werd ze niet erkend. Lodewijk was een viriel, seksueel actief man en dat werd geapprecieerd door het volk, maar een Afrikaans kind? ‘C’était impossible, c’était le scandale!'

Ik krijg inzage in haar dossier en neem plaats aan een houten tafel in de statige Salle de Réserves. De portretten van alle Franse koningen hangen hier, Valois en Bourbons broederlijk verenigd. Verder zijn er bustes van Franse notabelen: Voltaire, Lully, Molière, Racine. Krullenpruiken, hoofse hoedjes, pierrotkraagjes... modetrends veranderen, de ernstige blik van de belangrijke man blijft.

De Sint-Geneviève-bibliotheek werd in 1850 gebouwd om de archieven van de gelijknamige abdij, genationaliseerd na de Franse Revolutie, veilig onder te brengen. De koningsgezinde abdij beheerde onder meer de documenten van het Franse Hof. Tweehonderdduizend boeken, gedrukt tussen de vijftiende en de zeventiende eeuw, vijftigduizend gravures en zelfs een rariteitenkabinet. De Geneviève-abten hielden ervan het Rijk rond te reizen op zoek naar curiosa: ik zie Afrikaanse schilden, een doek dat yogi’s in vele (on)mogelijke houdingen verbeeldt en een casse-tête: een buitenproportionele houten lat waarmee mensen het hoofd werd ingeslagen. Leuke abten. Ik moet denken aan onze Vlaamse goedendag van een paar eeuwen eerder: vriendelijker woord, gelijkaardig nut.

Een rood fluwelen doekje wordt onder mijn laptop geschoven en iemand brengt een potlood, want met balpen wordt hier niet geschreven. Alles ademt geschiedenis, excentriciteit en bedachtzaamheid: een mens wordt er trager van, gelukkiger ook. Talloze verhalen zomaar voor het oprapen, als je maar lang genoeg blijft zitten, en zolang je met potlood schrijft.

Ik open het dossier en begin achterin, bij de oudste overgebleven bron. Het maakt indruk: in mijn handen ligt een papieren enveloppe uit de achttiende eeuw, enkel beschermd door een stuk plastic folie. Er staat in inkt geschreven: 'papiers concernants La Moresque Fille de Louis 14.' Twee eeuwen later, bij de overdracht van archieven van de abdij naar dit gebouw, heeft ene Henri Trianon daaraan toegevoegd: 'il ne reste que l’enveloppe.' Ergens onderweg van klooster naar abdij zijn de documenten over het leven van Louise-Marie zoekgeraakt.

Dit is wat men weet. Marie-Thérèse hield van haar man, maar dat was niet wederzijds. De Zonnekoning liet zijn stralen schijnen op een brede waaier aan vrouwen – soms mannen - van verscheiden komaf en achtergrond, en verwekte vele kinderen. Zelf was Marie-Thérèse een vrome maar wereldvreemde vrouw, het mikpunt van discrete spot. Ze deed aan liefdadigheid, was zeer toegewijd aan haar honden en zou een entourage van dwergen hebben gehad. Ze had een zwakke gezondheid maar baarde verscheidene baby’s, waarvan enkel de laatste, le grand dauphin, bleef leven; behalve als je Louise-Marie in rekening neemt. De koningin stierf jong en bij haar overlijden in 1683 zou Lodewijk een voor zijn doen uitzonderlijk grote blijk van affectie hebben uitgesproken: 'Dit is de eerste keer dat Marie-Thérèse me kopzorgen bezorgt.' Datzelfde jaar huwde hij één van zijn minnaressen, Madame de Maintenon.

Marie-Thérèse zou een page van Afrikaanse afkomst hebben gehad – naargelang de overlevering een kind van acht of een dwerg genaamd Nabo - op wie ze zeer gesteld was. Hij zou haar cadeau zijn gedaan door François de Vendôme, graaf van Beaufort. Het 'houden' en 'domesticeren' van Afrikanen was een modetrend onder notabelen in het Frankrijk van die tijd. Marie-Thérèse liet de jongen dopen en onderwijzen, en bracht veel tijd met hem door. Toen ze een bruin kindje baarde verdween hij spoorslags; aangenomen wordt dat hij ter dood werd gebracht, of in het allerbeste geval gevlucht was. Alleen al de suggestie van betrekkingen met de koningin kon niet onbestraft blijven. Vandaag is “nabot” een Frans scheldwoord voor dwerg.

Overigens hecht niet iedereen geloof aan de these van extramaritale liaisons. Het leven in Versailles verliep en plein public: alles werd gezien, en al helemaal zaken die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hadden op een troonsopvolging. Het zou extreem ingewikkeld zijn geweest voor Marie-Thérèse om zich af te zonderen met een andere man dan haar echtgenoot. Alternatieve denkpistes uit die tijd getuigen van bijgeloof, racisme en, naar ik geloof, een misbegrepen gevoel voor ironie. Volgens ene Madame de Sévigné zou de koningin teveel chocolade met kaneel hebben gedronken; volgens anderen zou de Afrikaanse jongen haar te doordringend hebben aangekeken, wat de baby donker van kleur had gemaakt (de koning, vrijer van tong en wereldwijzer dan zijn entourage, zou gereageerd hebben: ‘Parbleu, il faudrait que ce regard soit bien pénétrant!’); nog anderen geloofden dat de koningin te hard was geschrokken toen Lodewijk onverwachts haar vertrekken binnenkwam – wat tot haar verdriet inderdaad slechts zelden gebeurde – of, een denkpiste van latere datum: het kindje zou geboren zijn met cyanosis, een ziekte die de huid donker kleurt.

Dat laatste is, hoewel misschien de meest 'elegante' verklaring voor de Franse dynastie, weinig plausibel. Meneer Nexon laat me één van de twee bestaande portretten van Louise-Marie zien, gemaakt door een hofschilder van Versailles. Ik kijk een mooie, glimlachende jonge vrouw in de hazelnootkleurige ogen. Ze is in habijt en heeft een egale donkere teint en volle lippen. Zelfs al zou de schilder zijn best hebben gedaan een zieke vrouw 'gezonder' te maken, dan nog had zijn model ontegensprekelijk Afrikaanse roots.

Zelf twijfelde het meisje allerminst aan haar afkomst. Het is sterk hoe ze op haar strepen stond: ze eiste dat de hele hofhouding aanwezig was toen ze de sluier opnam en voor de naam Louise-Marie koos, een verwijzing naar haar twee 'mogelijke' ouders. Het hof voelde niet veel voor deze al te publiekelijke blijk van verwantschap, maar la mauresse kreeg haar zin. De oudste zoon van de koning, ook de monseigneur genoemd, noemde ze graag ‘mijn broer’. Wat me helemaal voor haar inneemt: wanneer Madame de Maintenon, de tweede vrouw van Lodewijk, het klooster bezoekt om haar aan te manen tot grotere bescheidenheid – haar afkomst is immers onbewezen – antwoordt ze laconiek: 'Mevrouw, alleen al het feit dat u in eigen persoon hierheen komt om mij dit te vertellen bevestigt wat ik al wist: ik ben van koninklijken bloede.' En de Madame keert onverrichter zake naar Versailles terug.

Tussen de zusters in het klooster zouden diepe banden van vriendschap en liefde hebben bestaan: oudere nonnen onderwezen en coachten jonge meisjes; jonge zusters verzorgden vrouwen aan het eind van hun leven. Ik heb met Louise-Marie te doen, maar mogelijks was ze minder ongelukkig dan haar Spaans-Habsburgse 'misschien-moeder'.

En toch. Wanneer Lodewijk sterft zonder haar te hebben erkend, verandert Louise-Marie haar naam in Marie de Sainte-Thérèse en blijft gekwetst en teleurgesteld in het klooster tot aan haar dood. Op materieel vlak ontbreekt het haar aan niets: Versailles blijft in haar levensonderhoud voorzien tot ze sterft.

En de andere pistes over haar afkomst? Voltaire, niet minder tuk op een roddel dan een ander, schreef dat Louise-Marie op de koning leek. Heeft de Zonnekoning een verhouding gehad met een zwarte vrouw? Het is goed mogelijk, al hecht meneer Nexon er weinig geloof aan. Er waren weinig zwarte mensen in het Frankrijk van de zeventiende en achttiende eeuw – bronnen vermelden '71 nègres et mulâtres' in 1771: slaven en kleine bedienden. Wel wordt melding gemaakt van een zwarte podiumartieste, aangekocht door de theatermaker van het Hof om de rollen van sauvagesse voor haar rekening te nemen. Lodewijk, een passioneel liefhebber van de kunsten die zelf ook graag op de planken stond, kwam mogelijk met haar in contact. De man stond bekend om zijn eclectische smaak in bedpartners van alle rangen, standen en kleuren.

Veel later gaf Marie Leczinska, de vrouw van Lodewijk de Vijftiende, achterkleinzoon van de Zonnekoning, het verhaal een teleurstellend voorspelbare wending. Louise-Marie was de dochter geweest van twee Afrikanen in dienst van het Hof. Madame de Maintenon had het meisje uit liefdadigheid naar het klooster gestuurd. Met die koninklijke bezoeken en dotaties viel het al bij al wel mee.

En zo is het verhaal van de zuster van Moret gedegradeerd tot een voetnoot, een stuk historische rariteit van mineur belang – mineur omdat ze vrouw was, zwart, en zonder aanspraak op politieke macht. Ze had beter verdiend, maar als niet-erkend (konings)kind was ze geen bijzonder geval, toen niet en nu evenmin.

Sint-Geneviève is een prachtig gebouw met naast de Salle de Réserves nog een indrukwekkende centrale leeszaal. Het gebouw wordt druk bezocht, of nog beter eigenlijk: intensief gebruikt. Zelf wil ik weg nu, het buitenlicht opzoeken, de jachtige stad in. Daarna de metro in, arrondissement twintig, eeuw éénentwintig. Dwalen tot het verhaal van Louise-Marie is bezonken.

 

Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.

 

 

Marianne Hommersom

Ann Overbergh (1978) werkte voor Kunstencentrum Vooruit, Festival van Vlaanderen Kortrijk, het productiehuis voor muziektheater LOD, en BAM Instituut voor beeldende, audiovisuele en mediakunst. Ze deed in 2014 mee aan de schrijfresidentie in Parijs. In 2019 begon ze als algemeen directeur van Kunstenpunt.